In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 mei 2024 geoordeeld over de herbeoordeling van een vrijheidsbenemende maatregel die eerder door de Rechtbank van eerste aanleg Limburg in België was opgelegd. De veroordeelde, geboren in 2001 en thans gedetineerd in Nederland, was op 8 juli 2019 door de Belgische rechter veroordeeld tot een vrijheidsbenemende maatregel. Het hof had eerder op 27 januari 2020 geoordeeld dat de opgelegde maatregel moest worden aangepast naar een PIJ-maatregel, wat betekent dat de veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen geplaatst zou worden. Dit oordeel werd herbeoordeeld op verzoek van het ministerie, na bezwaren van de veroordeelde op 27 november 2023.
De veroordeelde stelde dat de Belgische maatregel niet had mogen worden omgezet in een PIJ-maatregel, omdat deze naar aard en duur niet passend zou zijn en een verzwaring van de oorspronkelijke maatregel zou opleveren. Het openbaar ministerie betoogde echter dat de aanpassing naar de PIJ-maatregel in het belang van de samenleving en de pedagogische ontwikkeling van de veroordeelde was. Het hof concludeerde dat er geen gronden waren om het eerdere oordeel te herzien, aangezien de Belgische maatregel geen maximale looptijd kende en de aanpassing naar een PIJ-maatregel geen strafverzwaring opleverde.
Het hof oordeelde dat de erkenning van de Belgische uitspraak niet in twijfel kon worden getrokken en dat de Belgische rechter de maatregel had opgelegd met het oog op de behandeling van de veroordeelde. De beslissing van het hof werd genomen in raadkamer, waarbij de rechters de argumenten van beide partijen zorgvuldig hadden afgewogen. Het hof bevestigde dat de aanpassing van de maatregel naar een PIJ-maatregel gerechtvaardigd was en dat er geen reden was om het eerdere oordeel te herzien.