ECLI:NL:GHARL:2024:3488

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
23/412
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en specifieke zorgkosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst een afwijking heeft toegepast op de ingediende aangifte van belanghebbende. Belanghebbende had in haar aangifte een verzamelinkomen van € 6.378 opgegeven en specifieke zorgkosten van € 3.322 in aftrek gebracht. De inspecteur heeft echter de aanslag opgelegd op basis van een verzamelinkomen van € 9.700, omdat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de opgevoerde zorgkosten.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende haar stellingen met betrekking tot de toepassing van de Wet beperking export uitkeringen en andere argumenten laten varen. Het Hof heeft geoordeeld dat de bewijslast voor de specifieke zorgkosten bij belanghebbende ligt en dat zij niet heeft aangetoond dat de kosten zijn gemaakt. Het Hof heeft geconcludeerd dat de aanslag IB/PVV 2018 terecht is vastgesteld en dat het hoger beroep ongegrond is. De beslissing van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen proceskosten toegewezen. De uitspraak is gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 23/412
uitspraakdatum: 21 mei 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2022, nummer LEE 22/192, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV 2018) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Voor de zitting heeft belanghebbende nadere stukken ingestuurd
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. C.D. Bartelds, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
De griffier van het Hof heeft bij brief van 22 juni 2022 belanghebbende medegedeeld dat op basis van de door belanghebbende verstrekte gegevens, vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht voor het hoger beroep.
2.2.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 een verzamelinkomen aangegeven van € 6.378. Op het inkomen van € 9.700 is een aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten toegepast van € 3.322. De specificatie van deze uitgaven voor zorgkosten luidt als volgt:
Kosten medicijnen
385
Uitgaven voor vervoer ivm ziekte of invaliditeit
1.002
Genees- en heelkundige hulp
1.54
Verhoging 40% van € 1.387
555
Drempel
- 160
Aftrek specifieke zorgkosten
3.322
2.3.
De voorlopige aanslag IB/PVV 2018 is conform de ingediende aangifte opgelegd naar een verzamelinkomen van € 6.378.
2.4.
Bij brief van 23 januari 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om nadere informatie met betrekking tot de in aftrek gebrachte zorgkosten.
2.5.
Bij brief van 2 maart 2021 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een herhaald verzoek gezonden en haar nogmaals in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie voor 9 maart 2021 te geven.
2.6.
Bij brief van 23 maart 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij voornemens is om van de ingediende aangifte af te wijken. De brief luidt als volgt:
“(…)
In mijn brieven van 23 januari 2021 en 2 maart 2021 heb ik u verzocht om informatie over een onderwerp in uw aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2018. Tot nu toe heb ik geen informatie van u ontvangen. Daarom zal ik de aangifte behandelen op basis van de gegevens waarover ik nu beschik.
Ik ben van plan af te wijken van deze aangifte. Hierna leest u onder punt 1 bij welk onderwerp ik van uw aangifte zal afwijken. Vervolgens vindt u onder punt 2 een berekening die duidelijk maakt welke gevolgen de afwijking heeft voor de verschillende onderdelen van uw aangifte. Onder punt 3 leest u wat u kunt doen als u het niet eens bent met mijn voornemen om van uw aangifte af te wijken.

1.Afwijking(en) per onderdeel van de aangifte

Persoonsgebonden aftrek
Specifieke zorgkosten
In bovenstaande brieven heb ik u gevraagd de aftrekpost m.b.t. zorgkosten nader te willen toelichten en aan te tonen.
Hierop heeft u niet gereageerd, ook niet na herhaald verzoek. Vooralsnog heeft u niet aangetoond, dat u recht heeft op deze aftrek.
Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 3.322.

2.Vervolg

Als u het niet eens bent met mijn voornemen om af te wijken van uw aangifte, verzoek ik u vóór 6 april 2021 te reageren. Bij het vaststellen van de aanslag kan ik nog rekening houden met uw opmerkingen. Als ik vóór 6 april 2021 geen reactie van u heb ontvangen, ontvangt u enige tijd daarna het aanslagbiljet, waarop de voorgestelde afwijking zal zijn verwerkt.
2.7.
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 met dagtekening 8 mei 2021 is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte (zie 2.2.) De aanslag IB/PVV 2018 is opgelegd naar een verzamelinkomen van € 9.700.
2.8.
Met dagtekening 16 juni 2021 is door belanghebbende per e-mail pro forma bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2018. Belanghebbende heeft onder andere gesteld dat de aanslag geen motivering bevat waarom is afgeweken van de aangifte en geeft daarbij aan binnen zes weken na ontvangst van deze motivering de gronden van het bezwaar op papier te zetten.
2.9.
Met dagtekening 8 september 2021 heeft de Inspecteur per e-mail de ontvangst van het bezwaar bevestigd en verzocht de gronden van het bezwaar vóór 24 september 2021 aan hem toe te sturen. Omdat belanghebbende heeft aangegeven geen motivering te hebben ontvangen van de afwijkingen op de aangifte, heeft de Inspecteur afschriften van de brieven van 23 januari 2021 (zie 2.4.) en 2 maart 2021 (zie 2.5) en 23 maart 2021 (zie 2.6.) bijgevoegd.
2.10.
Bij e-mailbericht van 27 september 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende gerappelleerd en gevraagd vóór 7 oktober 2021 te reageren. De Inspecteur heeft belanghebbende tevens bij brief van 29 september 2021 gerappelleerd.
2.11.
Bij e-mailbericht van 6 oktober 2021 heeft gemachtigde excuses aangeboden en toegezegd voor 1 november inhoudelijk te zullen reageren.
2.12.
Bij brief van 4 november 2021 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een ‘vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift’ gezonden. De inhoud hiervan luidt onder andere als volgt:
“(…)
Beoordeling van uw bezwaarschrift
Ten aanzien van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Naar aanleiding van uw bezwaarschrift heb ik u op 8 september 2021 een kopie van de brief Voornemen afwijking van 23 maart 2021 nogmaals naar u gestuurd en daarnaast ook schriftelijk vragen gesteld met het verzoek om deze vragen vóór 24 september 2021 te beantwoorden. Omdat u niet binnen de door mij gestelde termijn reageerde heb ik u middels een rappel in de gelegenheid gesteld om de vragen vóór 7 oktober 2021 te beantwoorden. Vervolgens is er, op verzoek, een uitstel om van deze mogelijkheid gebruik te maken tot 1 november 2021 aan u verleend. Tot op heden heb ik geen reactie van u mogen ontvangen. Ik kan derhalve niet beoordelen of de aanslag onjuist en zo ja in hoeverre deze onjuist is vastgesteld.
(…)
Horen
Ik wil u nog wijzen op het recht om gehoord te worden over uw bezwaarschrift voordat ik definitief uitspraak doe. Daarnaast wil ik u nog wijzen op het recht om de stukken betreffende het bezwaarschrift in te zien. Ik verzoek u mij schriftelijk te laten weten of u gebruik wenst te maken van het hoorrecht en of het inzagerecht. Dit kan door uiterlijk vóór 19 november 2021ar mij een schriftelijke reactie te sturen. Dit kan per post of per e-mail. Mijn e-mailadres is: d.vahdati@belastingdienst.ni. Bij geen reactie over het horen ga ik er van uit dat u afziet van deze rechten.
Tot tien dagen voor de hoorzitting kunt u nadere op de zaak betrekking hebbende stukken bij mij indienen.
Uw reactie
Indien u het niet eens bent met mijn voorgenomen beslissing kunt u schriftelijk reageren. Ik verzoek u om uw schriftelijke reactie uiterlijk 19 november 2021 naar mij toe te sturen. Een retourenvelop is bijgevoegd. Uw schriftelijke reactie kunt u ook per mail toezenden.
2.13.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2021 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en belanghebbende erop gewezen dat tot op het moment van het doen van de uitspraak op bezwaar geen inhoudelijke reactie van belanghebbende is ontvangen ondanks de aankondiging om dit vóór 1 november 2021 te zullen doen (zie 2.11 en 2.12).

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag IB/PVV 2018 tot een hoog bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de opgevoerde specifieke zorgkosten (zie 2.2.) in aftrek moeten worden toegelaten.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof haar stellingen dat de Wet beperking export uitkeringen ten onrechte zou zijn toegepast, dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, dat de hardheidsclausule moet worden toegepast en als laatste dat kwijtschelding moet worden verleend of de verschuldigde belasting buiten invordering moet worden gesteld, laten varen.

4.Beoordeling van het geschil

Betalingsonmacht griffierecht
4.1.
Bij brief van de griffier van 22 juni 2022 (zie 2.1.) is als voorlopige beslissing op het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht, aan belanghebbende medegedeeld dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht voor het hoger beroep. Het Hof ziet geen aanleiding om van deze voorlopige beslissing terug te komen. Belanghebbende is daarom voor de behandeling van dit hoger beroep definitief geen griffierecht verschuldigd.
Inhoudelijk
4.2.
Het Hof overweegt dat wat betreft de in de aangifte IB/PVV 2018 opgevoerde aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten de bewijslast op belanghebbende rust. Dat betekent dat zij aannemelijk moet maken dat de door haar in haar aangifte opgevoerde kosten zijn gemaakt en op haar drukken en dat deze kosten ook aan de overige voorwaarden voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten voldoen.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet het van haar verlangde bewijs geleverd. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze de in aftrek gebrachte bedragen toegelicht of onderbouwd en geen bewijsstukken overgelegd. Dit leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de door haar opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten tot de genoemde bedragen heeft gemaakt. De algemene stelling dat uit rapportages van de Wereldbank en De Nederlandse Bank volgt dat migranten zoals belanghebbende gemiddeld € 4.000 per persoon per kalenderjaar transfereren naar hun thuisland, zodat daarom aannemelijk is dat belanghebbende samen met haar eigen specifieke zorgkosten in ieder geval het in de aangifte opgenomen bedrag aan specifieke zorgkosten voor haar familie in de Dominicaanse Republiek heeft gemaakt, maakt dit niet anders. In hoeverre een en ander eveneens voor belanghebbende geldt, heeft belanghebbende niet onderbouwd. Belanghebbende heeft immers geen begin van bewijs geleverd waaruit volgt dat zij de in aftrek gebrachte kosten heeft gemaakt en dat deze op haar hebben gedrukt.
4.4.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. Daarom is de uitspraak
ondertekend door mr. Brummer.
(H. de Jong) G.B.A. Brummer
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 22 mei 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.