In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 7 juli 2022. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [woonplaats], vastgesteld op € 286.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde de beschikking en de aanslag. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 12 maart 2024 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar zijn toezendplicht had geschonden door niet de onderbouwende marktgegevens te verstrekken. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de informatie openbaar beschikbaar was. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de gegevens te verstrekken, omdat deze niet onder de reikwijdte van de toezendplicht viel. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenvergoeding.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om transparant te zijn in de onderbouwing van de WOZ-waarde, maar ook dat niet alle informatie verplicht verstrekt hoeft te worden. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen.