ECLI:NL:GHARL:2024:3486

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
22/1853
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de WOZ-waarde van onroerende zaak en toezendplicht gegevens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 7 juli 2022. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [woonplaats], vastgesteld op € 286.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde de beschikking en de aanslag. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 12 maart 2024 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar zijn toezendplicht had geschonden door niet de onderbouwende marktgegevens te verstrekken. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de informatie openbaar beschikbaar was. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de gegevens te verstrekken, omdat deze niet onder de reikwijdte van de toezendplicht viel. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om transparant te zijn in de onderbouwing van de WOZ-waarde, maar ook dat niet alle informatie verplicht verstrekt hoeft te worden. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1853
uitspraakdatum: 21 mei 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 7 juli 2022, nummer UTR 21/4707, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 286.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [de taxateur] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
In het bezwaarschrift en de aanvulling hierop is verzocht om verstrekking van het taxatieverslag, de grondstaffel, de KOUDV- en liggingsfactoren en -correcties, alsmede (de onderbouwing van) de gehanteerde indexering naar de waardepeildatum voor zowel de woning als de gebruikte vergelijkingspanden.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag beschikbaar gesteld aan belanghebbende. Het taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde objectgegevens, waaronder het type woning, de onderdelen, het bouwjaar en de oppervlakte van de woning en van drie vergelijkingsobjecten. Het taxatieverslag bevat voor de woning en de gehanteerde vergelijkingsobjecten tevens een oordeel over de secundaire objectkernmerken, uitgedrukt in ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’.
2.3.
Aanvullend op het voornoemde taxatieverslag heeft de heffingsambtenaar bij e-mail van 26 mei 2021 een grondstaffel en bij e-mail van 13 september 2021 het voor het objecttype en waardegebied van de woning gemiddelde indexeringspercentage verstrekt.
2.4.
In het beroepschrift in eerste aanleg voert belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar niet aan zijn toezendplicht heeft voldaan en dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.
2.5.
De Rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde met de taxatiematrix gebrekkig heeft onderbouwd, omdat de kadastrale informatie van de marktgegevens, die ten grondslag liggen aan het indexeringspercentage in die taxatiematrix, niet is overgelegd. Hiermee is het indexeringspercentage oncontroleerbaar, aldus de Rechtbank. Volgens de Rechtbank tast dit evenwel niet de aannemelijkheid van de WOZ-waarde aan, aangezien twee van de in de taxatiematrix gebruikte vergelijkingsobjecten binnen drie maanden van de waardepeildatum zijn verkocht. Het beroep is daarop ongegrond verklaard. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding heeft de Rechtbank geen aanleiding gezien.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet de onderbouwende (markt)gegevens te verstrekken aan de hand waarvan de gehanteerde indexeringspercentages zijn bepaald en, zo ja, of dit moet leiden tot het toekennen van een proceskostenvergoeding. De hogerberoepsgronden tegen de vastgestelde WOZ-waarde heeft belanghebbende ter zitting van het Hof uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Volgens belanghebbende levert het niet verstrekken van de onderbouwende (markt)gegevens aan de hand waarvan de gehanteerde indexeringspercentages zijn bepaald een schending op van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, welke schending tot een proceskostenvergoeding dient te leiden. Steun hiervoor vindt belanghebbende in de uitspraak van de Rechtbank, waarin zijn betoog in de kern wordt onderschreven en ook wordt geconcludeerd tot een gebrekkige onderbouwing van de WOZ-waarde. De Rechtbank heeft hier ten onrechte geen conclusies aan verbonden in de vorm van een proceskostenvergoeding, aldus belanghebbende.
4.2.
De heffingsambtenaar stelt dat de onderbouwing van de indexeringspercentages berust op voor belanghebbende beschikbare informatie, namelijk openbare (markt)gegevens van objecten in de gemeente.
4.3.
Het Hof overweegt als volgt. Op de gronden die zijn vermeld in de uitspraak van het Hof van 23 april 2024 vallen de indexeringspercentages en de onderbouwingen daarvan niet onder de reikwijdte van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, zodat de heffingsambtenaar niet verplicht is om deze gegevens aan belanghebbende te verstrekken. [1] Van een schending van de toezendplicht is daarom geen sprake. Dit brengt met zich dat de hogerberoepsgrond van belanghebbende ten aanzien van deze onderbouwende (markt)gegevens niet slaagt.
4.4.
Nu naar oordeel van het Hof geen sprake is van een schending van de in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ opgenomen toezendplicht, bestaat ook geen aanleiding om op die grond een proceskostenvergoeding toe te kennen. Ook overigens ziet het Hof daarvoor geen aanleiding. Het Hof merkt daarbij op dat de Rechtbank met de gebrekkige onderbouwing doelt op de taxatiematrix die in de beroepsfase is overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft dat gebrek niet afgedaan aan de bewijskracht van de taxatiematrix dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De hoogte van die waarde is in hoger beroep niet meer in discussie. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, heeft de Rechtbank zich dus in zoverre niet uitgelaten over een schending van de toezendplicht als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ of een ander gebrek in de bezwaarfase.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
De griffier, De raadsheer,
J. Hollander V.F.R. Woeltjes
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 22 mei 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.14.