ECLI:NL:GHARL:2024:3441

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
21-000473-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met gevangenisstraf en verbeurdverklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij meermalen cocaïne en heroïne heeft verkocht en aanwezig heeft gehad. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Tevens is er verbeurdverklaring uitgesproken van in beslag genomen voorwerpen, waaronder mobiele telefoons en een geldbedrag. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ook met zijn eerdere veroordelingen en de zorgen van de reclassering. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzittingen van 13 februari 2024 en 3 mei 2024, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. Het hof heeft de bewezenverklaring gebaseerd op wettige bewijsmiddelen en heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000473-22
Uitspraak d.d.: 17 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 februari 2022 met parketnummer 18-294995-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-164387-20, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 februari 2024 en 3 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. N.M. Fakiri, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is, ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, en een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de politierechter de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen verbeurdverklaard.
Daarnaast heeft de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijke opgelegde straf, gewezen onder parketnummer 18-164387-20, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2021 tot en met 29 oktober 2021, te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaine en/of een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroine en/of op 29 oktober 2021 opzettelijk aanwezig heeft gehad 66,16 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaine en/of 19,90 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroine zijnde cocaine en/of heroine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Voorwaardelijke verzoeken

De politierechter heeft de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voor het bewijs gebezigd. De verdediging heeft daarom een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het opnieuw horen van [getuige 1] en [getuige 2] , indien het hof de verklaringen voor het bewijs zal bezigen. Nu het hof de verklaringen van beide getuigen niet zal bezigen voor het bewijs, is aan de door de verdediging gestelde voorwaarde voor dit verzoek niet voldaan, zodat het hof niet toekomt aan het beoordelen van dit verzoek.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 29 oktober 2021, te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en op 29 oktober 2021 opzettelijk aanwezig heeft gehad 66,16 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 19,90 gram van een materiaal bevattende heroïne zijnde cocaïne en/of heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het hof verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan het voorarrest, op te leggen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 29 oktober 2021 schuldig gemaakt aan – kortgezegd – de handel in cocaïne en heroïne. Daarnaast heeft verdachte zich op 29 oktober 2021 schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het gebruik van voor de volksgezondheid schadelijke harddrugs en de daarmee gepaard gaande overlast en criminaliteit. Verder geldt in het algemeen voor verdovende middelen dat deze verslavend zijn en nadelige effecten hebben voor de gebruikers daarvan.
Uit een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 april 2024 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Verdachte is na de in de onderhavige zaak tenlastegelegde periode ook onherroepelijk veroordeeld voor een andersoortig feit. Gelet hierop is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Aangevoerd is dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verdachte heeft vaste huisvestiging, een uitkering, is op zoek naar een baan en is bezig met het aflossen van zijn schulden.
Het hof heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsrapport van 11 januari 2022, 8 november 2021 en 2 september 2021. Uit het rapport d.d. 11 januari 2022 blijkt dat de reclassering zorgen heeft omtrent verdachte omdat hij niet zelfredzaam is en geringe vaardigheden lijkt te hebben om zich delict-vrij in de samenleving te kunnen handhaven. Uit het rapport blijkt voorts dat trajecten met reclasseringstoezicht en andere voorwaarden keer op keer mislukken. De reclassering adviseert een korte gevangenisstraf, gelijk aan het voorarrest, en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft tevens gelet op de straf die ter zake van artikel 2 onder B Opiumwet, zijnde dealen van harddrugs vanuit een pand en/of op straat gedurende meer dan een maand, doch minder dan drie maanden, pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Ter zake van artikel 2 onder C Opiumwet, zijnde het aanwezig hebben van harddrugs met een gewicht tussen de 50-100 gram, pleegt een taakstraf van 150 uren te worden opgelegd.
Het hof is van oordeel dat het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel een passende afdoening is gelet op de ernst en aard van de bewezenverklaarde feiten en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Gezien het strafblad van verdachte en de zorgen vanuit de reclassering kan nu nog niet gesproken worden van een bestendige situatie waardoor een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijk gevangenisstraf noodzakelijk is.
Alles afwegende, acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf van negen maanden waarvan drie voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Het hof acht de oplegging van bijzondere voorwaarden als extra ondersteuning niet noodzakelijk.

Beslag

De onder verdachte in beslaggenomen voorwerpen, te weten:
- twee mobiele telefoons van het merk Nokia, en
- een geldbedrag van € 196,50,
zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Immers, het gaat om voorwerpen die verdachte toebehoren, die hij ten eigen bate kan aanwenden en met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan of die geheel of grotendeels door middel of uit de baten van de strafbare feiten zijn verkregen.
Het hof heeft daarbij gelet op de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank te Noord-Nederland van 22 december 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, onder parketnummer 18-164387-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De raadsman heeft in het kader van deze vordering na voorwaardelijke veroordeling geen zodanige bijzondere of relevante feiten of omstandigheden naar voren gebracht dat het hof aanleiding ziet de vordering af te wijzen. Daarom zal het hof de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 196,50 EUR (datum ibn 29-10-2021)
- Twee mobiele telefoons (Nokia).
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2020, parketnummer 18-164387-20, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door
mr. A.F. van Kooij, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van L.R. Zomer, griffier,
en op 17 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.