ECLI:NL:GHARL:2024:3377

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.338.386/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 9 januari 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd tot 13 januari 2025. De moeder verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen en de minderjarige terug te plaatsen bij haar.

De procedure in eerste aanleg was gestart na een eerdere beschikking van de kinderrechter, waarbij de jongste drie kinderen van de ouders onder toezicht waren gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De ouders hebben samen vijf kinderen, maar de procedure richt zich specifiek op de jongste, [de minderjarige], die in februari 2024 voor de derde keer naar een ander gezinshuis is overgeplaatst.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de situatie van de ouders ongewijzigd is gebleven, ondanks eerdere afspraken en voorwaarden die aan de moeder waren gesteld. De moeder heeft niet voldaan aan de verzoeken om medewerking aan een persoonlijkheidsonderzoek, wat van belang is voor de beoordeling van haar opvoedcapaciteiten. De vader heeft ook geen omgang met [de minderjarige] en heeft niet voldaan aan de voorwaarden die aan hem zijn gesteld. Gezien deze omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor het welzijn van [de minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.386
(zaaknummer rechtbank Gelderland 428524)
beschikking van 16 mei 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, (hierna: de kinderrechter) van 9 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 maart 2024;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de vader.
De raad voor de kinderbescherming heeft zich schriftelijk afgemeld voor de zitting.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben vijf kinderen. Deze procedure gaat uitsluitend over hun jongste kind [de minderjarige] , geboren [in] 2015 in [plaats1] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] en [de minderjarige] woonde bij zijn ouders.
3.2
De jongste drie kinderen, waaronder [de minderjarige] , zijn bij beschikking van de kinderrechter van 21 oktober 2022 (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 13 januari 2024.
3.3
Bij voormelde beschikking van 21 oktober 2022 heeft de kinderrechter ook een machtiging tot uithuisplaatsing van de jongste drie kinderen in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 21 oktober 2022 verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing van deze kinderen is daarna steeds verlengd.
3.4
[de minderjarige] is in februari 2024 voor de derde keer overgeplaatst naar een ander gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, voor zover in deze procedure van belang, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening (gezinshuis) verlengd tot 13 januari 2025. Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] en komt hiervan in hoger beroep. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en
primair(het hof begrijpt: de verlenging van) de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen en te bepalen dat [de minderjarige] moet worden teruggeplaatst bij de moeder,
subsidiair(het hof begrijpt: de verlenging van) de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot zes maanden van deze beschikking, met compensatie van proceskosten.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader heeft op de zitting laten weten het eens te zijn met de verzoeken van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
de beoordeling
5.2
Het hof is van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 13 januari 2025 noodzakelijk is voor [de minderjarige] en zal hierna uitleggen waarom.
5.3
Zoals de kinderrechter ook heeft overwogen, en op dezelfde gronden die het hof na eigen onderzoek overneemt, zijn de gronden die maken dat een (een verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is, onverminderd aanwezig. Uit de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling bij het hof is besproken, is gebleken dat er in de situatie van de ouders, ondanks dat daar door de GI afspraken over zijn gemaakt met de moeder en voorwaarden zijn gesteld, nog niets is veranderd.
Al lange tijd is de moeder verzocht om haar medewerking te verlenen aan een persoonlijkheidsonderzoek. De noodzaak daartoe is ook in eerdere procedures aan de orde gesteld. Echter een dergelijke onderzoek is tot op de dag van vandaag niet afgerond, terwijl het hof de resultaten daarvan wel van belang vindt om meer zicht te krijgen op de draagkracht, de capaciteiten en de vaardigheden van de moeder. Het is positief dat de moeder recent via haar huisarts een dergelijke onderzoek heeft aangevraagd, maar er is sprake van een lange wachtlijst en de resultaten van dat onderzoek zullen daarom nog maanden op zich laten wachten. Daar komt bij dat de moeder eerder ook toezeggingen heeft gedaan dat zij zou meewerken maar dat vervolgens niet heeft gedaan.
Verder is door de GI als voorwaarde aan de moeder gesteld dat de vader niet meer bij haar thuis mag komen. Het hof vindt dat een logische en ook noodzakelijke voorwaarde gelet op hetgeen de kinderen, en dus ook [de minderjarige] , in de thuissituatie bij de ouders hebben meegemaakt. De ouders houden zich alleen niet aan die gestelde voorwaarde, en geven ook op de mondelinge behandeling bij het hof onduidelijke antwoorden op vragen hierover. De vader en de moeder hebben verklaard dat de vader nu wel weer is ingeschreven op het adres van de moeder, maar dat de vader alleen in de weekenden bij de moeder komt; zij hebben, zo zeggen zij, een soort “los-vast-relatie”. Volgens de moeder zal de vader definitief vertrekken wanneer [de minderjarige] weer bij haar komt wonen. Onbetwist is door de GI gesteld dat de hulpverleners van [naam1] geen hulpverlening bij de moeder thuis aanbieden vanwege de aanwezigheid van de vader. Dat baart het hof zorg omdat het van belang is dat de moeder hulpverlening ontvangt om te werken aan haar eigen aandeel in de gebeurtenissen die zijn voorgevallen.
De vader heeft – anders dan de moeder – al geruime tijd geen omgang met [de minderjarige] . Als voorwaarde is aan de vader gesteld dat hij met urinecontroles moet aantonen dat hij minimaal drie weken abstinent is. Dit is tot op heden niet gelukt. De begeleiding vanuit [naam2] is vorig jaar beëindigd vanwege een terugval, maar volgens de vader staat hij nu weer op de wachtlijst van [naam2] .
Het hof kan op grond van de stukken en de mondelinge behandeling niet anders dan vaststellen dat de situatie, die in het verleden aanleiding gaf tot een uithuisplaatsing van [de minderjarige] (en de andere kinderen), feitelijk niet is gewijzigd. [de minderjarige] is een kwetsbare jongen en bij de moeder is nog steeds sprake van een voor [de minderjarige] onveilige en instabiele opvoedsituatie. Dat de moeder aangeeft dat zij heeft geleerd van haar fouten in het verleden maakt dit niet anders.
5.4
Los van de vraag of de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] is verstreken, maakt het voorgaande dat er onder deze onveranderde omstandigheden niet kan worden gewerkt naar een terugplaatsing van [de minderjarige] . Gelet op de termijn die nodig is om het persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder uit te voeren, ziet het hof hierin ook geen aanleiding de termijn van de machtiging voor de uithuisplaatsing in te korten. De GI heeft bovendien benadrukt dat de resultaten van het onderzoek erg belangrijk zijn, maar dan, aangezien de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] is verstreken, vooral in het kader van het vorm geven van de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] .
5.5
Het hof vindt het net als de ouders en de GI erg verdrietig dat de plaatsing van [de minderjarige] tot nu toe niet succesvol is verlopen en hij onlangs weer is overgeplaatst. [de minderjarige] is een kwetsbaar kind en het hof hoopt dat [de minderjarige] in dit gezinshuis wel zijn draai gaat vinden en er een stabiele situatie voor hem ontstaat. Daarvoor is ook nodig dat zijn moeder en zijn vader naar hem uitstralen dat zij het hem gunnen dat hij het de komende tijd fijn heeft in het gezinshuis.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
5.7
Gelet op aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 9 januari 2024 ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening (gezinshuis) tot 13 januari 2025;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.P. den Hollander en I.J. Pieters, bijgestaan door de griffier, en is op 16 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.