ECLI:NL:GHARL:2024:337

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.315.510
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanvulling van huwelijksvoorwaarden en de verrekening van voorhuwelijks vermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de uitleg van de akte van aanvulling van huwelijksvoorwaarden van 11 februari 2021 aan de orde is. De man en de vrouw, die in 1996 zijn gehuwd, hebben voorafgaand aan hun huwelijk huwelijksvoorwaarden opgesteld waarin elke gemeenschap van goederen is uitgesloten. De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aanvulling op de huwelijksvoorwaarden vernietigbaar is, omdat hij onder druk is gezet en niet volledig heeft begrepen wat hij ondertekende. De vrouw daarentegen stelt dat zij altijd heeft aangenomen dat al het vermogen gemeenschappelijk was en dat de akte van aanvulling huwelijksvoorwaarden moet worden uitgevoerd, inclusief het voorhuwelijkse vermogen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 november 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de notariële akte van aanvulling huwelijksvoorwaarden dwingende bewijskracht heeft, maar dat de man tegenbewijs kan leveren. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld om getuigen te horen om zijn stellingen te onderbouwen. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, waarbij het hof heeft bepaald dat de man op 20 februari 2024 moet aangeven hoeveel getuigen hij wil laten horen en hun verhinderdagen moet opgeven. De zaak is van belang voor de uitleg van huwelijksvoorwaarden en de rechten van partijen bij echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.510
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 388237)
beschikking van 16 januari 2024
inzake
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
die een verzoek in hoger beroep doet,
en bij de rechtbank nevenvoorzieningen heeft verzocht,
hierna: de man,
advocaat: mr. L.E. de Wal,
en
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
die ook een verzoek in hoger beroep doet,
en bij de rechtbank optrad als verzoekster,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. A.J. Broekhuizen-Termaat.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 juni 2022 (hierna ook: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 september 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met een productie;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met een productie;
- een journaalbericht van 10 november 2023 van de vrouw met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 november 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1996 met elkaar gehuwd in de toenmalige gemeente [de gemeente1] (tegenwoordig gemeente [de gemeente2] ). Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Voorafgaand aan het huwelijk hebben partijen huwelijksvoorwaarden gemaakt. Deze zijn op 5 november 1996 getekend. In deze huwelijksvoorwaarden is elke gemeenschap van goederen uitgesloten. Ook zijn er geen verrekenbedingen opgenomen. Aan de huwelijksvoorwaarden is een staat van aanbrengsten gehecht. Hierop staan van beide partijen diverse (deels antieke) inboedelgoederen vermeld. De man brengt daarnaast de aandelen in de besloten vennootschap [naam1] BV, de besloten vennootschap [naam2] BV, drie auto’s, een trike en een speedboot aan. De vrouw brengt een Fries paard, een Shetlander, een paardentuig en een paardenmenkar aan.
3.3
Op 11 februari 2021 hebben partijen deze huwelijksvoorwaarden aangevuld als volgt:

Artikel 10 Verrekening bij het einde van het huwelijk.
1. Bij ontbinding van het huwelijk door overlijden, echtscheiding of bij scheiding van tafel en bed wordt tussen de echtgenoten of tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren getrouwd, zoals deze bestond voor één januari tweeduizend achttien.
2. Binnen acht maanden na de ontbinding van het huwelijk wordt het vermogen van ieder van de echtgenoten beschreven.
3. Onder het vermogen van een echtgenoot wordt verstaan het saldo van de bezittingen en schulden die wel en die niet in de verrekening worden betrokken. Indien de langstlevende echtgenoot een verzekering heeft afgesloten op het leven van de overleden echtgenoot en in verband met diens overlijden door hem een uitkering wordt verkregen waarover erfbelasting verschuldigd kan zijn, wordt het vermogen van de langstlevende echtgenoot vermeerderd met de premies en koopsommen die tijdens het huwelijk in verband met deze verzekering te zijnen laste zijn gekomen omdat hij de premies en koopsommen verschuldigd was, vermeerderd met een zodanige schadeloosstelling dat bij de verrekening, wat deze premies
betreft, niets aan het vermogen van de overledene wordt onttrokken.
(…)
3.4
Omstreeks 20 april 2021 is de vrouw vertrokken uit de echtelijke woning.
3.5
De vrouw heeft op 14 mei 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.6
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en (voor zover hier van belang) bepaald dat partijen ten aanzien van de beslissingen over de akte van aanvulling van huwelijksvoorwaarden van 11 februari 2021 direct hoger beroep kunnen instellen.

4.De kern van het geschil

4.1
De rechtbank heeft bepaald dat de akte aanvulling huwelijksvoorwaarden van 11 februari 2021 zo moet worden uitgelegd dat het voorhuwelijkse vermogen niet tot de verrekening behoort. Beide partijen zijn het hier niet mee eens. De man vindt dat de hele akte buiten beschouwing moet blijven zodat er helemaal niet hoeft te worden verrekend en de vrouw vindt dat ook het voorhuwelijkse vermogen tot de verrekening behoort.
4.2
De man stelt dat de aanvulling op de huwelijksvoorwaarden vernietigbaar is, dan wel dat het op grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om hem aan het verrekenbeding in de aanvullende huwelijksvoorwaarden te houden. Hij voert daarvoor aan dat de vrouw een vooropgezet plan tot het aangaan van de aanvullende huwelijksvoorwaarden had, waardoor er sprake is van bedrog of misbruik van omstandigheden, dan wel dat hij heeft gedwaald. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw
primairde aanvullende huwelijksvoorwaarden te vernietigen,
subsidiairte bepalen dat het onaanvaardbaar en in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om hem aan het verrekenbeding te houden.
4.3
De vrouw voert hiertegen verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep en anders tot ongegrondverklaring van zijn grieven. Daarnaast stelt de vrouw dat de akte aanvulling huwelijksvoorwaarden moet worden uitgevoerd waarbij ook het voorhuwelijkse vermogen moet worden verrekend. Om de aanvullende huwelijksvoorwaarden op de wijze zoals de rechtbank dat heeft gedaan uit te leggen is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de verrekening volgens de aanvullende huwelijksvoorwaarden ook het voorhuwelijkse vermogen omvat.
4.4
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.

5.Het oordeel van het hof

5.1
De man verklaart dat partijen in november 2020 naar de notaris zijn geweest om een testament te maken. Ook moest er een naamswijziging voor één of twee BV’s geregeld worden. Het was voor de man belangrijk dat in het testament werd opgenomen dat door de vrouw zekerheid gesteld moest worden voor de (niet opeisbare) erfdelen van de kinderen. Hiermee wilde hij zijn nalatenschap veiligstellen voor zijn kinderen. Naar aanleiding van die bespreking is er door de notaris een concept van de testamenten opgesteld en naar partijen gestuurd. Bij het ondertekenen van deze testamenten bij de notaris in februari 2021 kwam aan het licht dat de vrouw geen recht had op de helft van de opbrengst van een inmiddels verkocht bedrijfspand vanwege de huwelijksvoorwaarden uit 1996. Hierdoor ontstond er een discussie tussen partijen en zijn er door de notaris alsnog op dat moment aanvullende huwelijksvoorwaarden opgesteld. Dit ging voor de man veel te snel, mede gezien zijn dyslexie, zodat hij zich op dat moment niet heeft gerealiseerd wat hij ondertekende. Hij was van mening dat de aanvulling te maken had met zijn kinderen en hoe hij het voor hen bij zijn overlijden zo goed mogelijk kon regelen. Hij heeft geen tijd gekregen om het concept van de akte rustig (thuis) door te lezen en bovendien heeft de notaris de akte niet volledig voorgelezen. Hij voelde zich door de vrouw onder druk gezet, ook omdat zij bij de notaris heeft gezegd dat de akte van huwelijksvoorwaarden geen nadelige gevolgen zou hebben voor hem omdat ze toch altijd bij hem zou blijven.
5.2
De vrouw verklaart dat zij er steeds vanuit is gegaan dat al het vermogen van partijen gemeenschappelijk was. Zij schrok dan ook toen de notaris in februari 2021 aan haar vertelde dat dat niet het geval was. Bij het opstellen van de huwelijksvoorwaarden in 1996 heeft zij zich niet gerealiseerd dat zij tekende voor een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Zij dacht dat ze alleen iets tekende om schuldeisers van de man buiten de deur te houden. Door de akte van aanvullende huwelijksvoorwaarden is de situatie alsnog in overeenstemming met hoe zij dacht dat het oorspronkelijk was geregeld. Tijdens de discussie bij de notaris in februari 2021 heeft de man volgens de vrouw bovendien verklaard dat hij liever de huwelijksvoorwaarden wilde aanvullen dan dat de testamenten niet zouden worden getekend. De man wist dus daarom wel degelijk waar hij voor tekende.
5.3
Het hof stelt voorop dat de notariële akte van aanvulling huwelijksvoorwaarden een authentieke akte is die ten aanzien van de verklaring van een partij dwingende bewijskracht heeft van de waarheid van die verklaring (artikel 157 lid 2 Rv). Op grond van art. 151 lid 2 Rv staat tegen dit dwingend bewijs tegenbewijs open, dat volgens art. 152 lid 1 Rv door alle middelen mag worden geleverd, tenzij de wet anders bepaalt. De mogelijkheid tegenbewijs tegen de akte te leveren is niet beperkt tot de stelling dat anders is verklaard dan in de akte is opgenomen. Het tegenbewijs kan ook betrekking hebben op de stelling dat de in de akte opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid.
5.4
De man biedt aan om zijn stellingen, voor wat betreft de gang van zaken omtrent het bespreken, opstellen en ondertekenen van de akte van aanvulling huwelijksvoorwaarden, te bewijzen door het horen van de notaris als getuige (journaalbericht van de man van 25 oktober 2022 en zijn verklaringen hieromtrent op de zitting). In het bijzonder wil de man bewijzen dat zijn wil niet gericht was op de totstandkoming van de rechtsgevolgen zoals die in de akte van wijziging huwelijksvoorwaarden staan vermeld. Het bewijsaanbod is naar het oordeel van het hof voldoende gespecificeerd. Alvorens verder te beslissen zal het hof hem in de gelegenheid stellen het aangeboden tegenbewijs te leveren.
5.5
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

6.1
Het hof laat de man toe de feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat bij het bespreken, opstellen en ondertekenen van de akte van wijziging huwelijksvoorwaarden zijn wil niet gericht was op de totstandkoming van de rechtsgevolgen zoals die in de akte staan vermeld, of dat zijn wil niet in vrijheid is gevormd.
6.2
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. L. Hamer, de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn;
6.3
De man moet op 20 februari 2024 laten weten hoeveel getuigen hij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten voor de periode tot en met 31 mei 2024. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is;
6.4
De man moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven;
6.5
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen;
6.6
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, J.U.M. van der Werff en H. Phaff, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Phaff en is op 16 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.