ECLI:NL:GHARL:2024:3299

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.325.635
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gebreken in belastingaangiften en boekhoudkundige werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], de voormalig eigenaar van een eenmanszaak en aandeelhouder van een BV, tegen [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], die als vennoten van een administratiekantoor boekhoudkundige werkzaamheden voor hem hebben verricht. De belastingdienst heeft gebreken geconstateerd in de belastingaangiften van [appellant] en zijn BV, wat heeft geleid tot vergrijp- en verzuimboetes. [appellant] stelt dat [geïntimeerde1] tekort is geschoten in de uitvoering van de boekhoudkundige werkzaamheden, wat hem schade heeft berokkend. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat hij niet tijdig heeft geprotesteerd tegen de gebreken en [geïntimeerde1] daardoor onredelijk benadeeld heeft. In hoger beroep vraagt [appellant] om schadevergoeding en om de rechtbankbeslissing te vernietigen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, oordelend dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde1] niet is aangetoond. Het hof wijst de vorderingen van [appellant] af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.325.635
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen 401905
arrest van 14 mei 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en als verweerder in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. E.F.E. van Essen
tegen

1.[geïntimeerde1]

2. [geïntimeerde2]
die beiden wonen in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en als eisers in reconventie
hierna: samen [geïntimeerde1] en afzonderlijk [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]
advocaat: mr. E.J. Loor

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 2 januari 2024 hier over. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de door [geïntimeerde1] ingediende onderbouwing advocaatkosten;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 8 februari 2024;
  • de brief van mr. Loor van 26 februari 2024 naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Aan het slot van de mondelinge behandeling op 8 februari 2024 hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] is de voormalig eigenaar van de eenmanszaak [naam1] . Hij was ook enig aandeelhouder en bestuurder van [naam2] B.V. (hierna: [naam2] ) waarmee een ander restaurant werd geëxploiteerd. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn de voormalig vennoten van de vennootschap onder firma [naam3] Administratieve dienstverlening v.o.f. [geïntimeerde1] heeft boekhoudkundige werkzaamheden verricht voor [appellant] en [naam2] . De belastingdienst heeft een boekenonderzoek uitgevoerd naar [appellant] en [naam2] . In dit onderzoek heeft de belastingdienst geconstateerd dat de belastingaangiften die zijn ingediend in de periode waarin [geïntimeerde1] werkzaamheden voor [appellant] en [naam2] heeft verricht niet juist en volledig waren. Op grond van deze constatering heeft de belastingdienst aan [appellant] en [naam2] vergrijp- en verzuimboetes opgelegd. Aan het feit dat de belastingdienst gebreken in de belastingaangiften heeft vastgesteld, heeft [appellant] de conclusie verbonden dat [geïntimeerde1] is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden. Op grond van deze tekortkoming heeft [appellant] bij de rechtbank schadevergoeding gevorderd. [geïntimeerde1] heeft op zijn beurt bij de rechtbank betaling van zijn openstaande facturen gevorderd. De vraag is of [geïntimeerde1] ten opzichte van [appellant] aansprakelijk is voor het bedrag van de door de belastingdienst opgelegde boetes en de door [appellant] gemaakte advieskosten. Ook moet worden beoordeeld of [appellant] het door [geïntimeerde1] gevorderde factuurbedrag is verschuldigd.
2.2.
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellant] , nadat hij op de hoogte was van de door de belastingdienst geconstateerde gebreken in de belastingaangiften, niet op tijd bij [geïntimeerde1] geprotesteerd en daarmee [geïntimeerde1] onredelijk benadeeld. Dit heeft tot gevolg dat [appellant] geen beroep meer kan doen op de door hem gestelde tekortkomingen van [geïntimeerde1] , aldus de rechtbank. Ten aanzien van het door [geïntimeerde1] gevorderde factuurbedrag heeft de rechtbank bepaald dat [appellant] een bedrag van € 998,75 vermeerderd met wettelijke handelsrente verschuldigd is.
2.3.
De bedoeling van het door [appellant] ingestelde hoger beroep is dat [geïntimeerde1] alsnog wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van de gestelde tekortkomingen van [geïntimeerde1] Daarnaast wil [appellant] met het hoger beroep bereiken dat hij het door de rechtbank toegewezen factuurbedrag niet hoeft te betalen.
2.4.
Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bekrachtigen. [appellant] krijgt dus ook in hoger beroep geen gelijk. Het hof zal de feiten bespreken (onder 3) en zijn oordeel verder toelichten (onder 4).

3.De feiten

3.1.
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn in 2005 de vennootschap onder firma [naam3] Administratieve dienstverlening v.o.f. (hierna: de v.o.f.) aangegaan. Vanuit de v.o.f. verzorgden [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] administratieve dienstverlening voor particulieren, eenmanszaken en micro-ondernemingen. Op 31 december 2016 is de v.o.f. ontbonden.
3.2.
[appellant] heeft in 2010 100 procent van de aandelen in [naam2] verkregen. [appellant] is in 2010 ook statutair bestuurder van [naam2] geworden. [naam2] heeft onder de handelsnaam [naam4] een Mexicaans restaurant geëxploiteerd. Daarnaast heeft [appellant] in de vorm van een eenmanszaak [naam1] geëxploiteerd onder de handelsnaam [naam5] . In 2019 heeft [appellant] de aandelen in [naam2] verkocht aan een derde partij, vanaf dat moment was hij ook geen statutair bestuurder meer van de vennootschap.
3.3.
[appellant] en [geïntimeerde1] zijn in 2007 met elkaar in contact gekomen. Op enig moment is [geïntimeerde1] boekhoudkundige werkzaamheden gaan verrichten voor [naam2] en de eenmanszaak van [appellant] ( [naam1] ).
3.4.
Op 12 november 2007 heeft [geïntimeerde1] in een e-mail aan [appellant] , met [geïntimeerde2] in cc, geschreven:
“ (…) Een negatieve kas kan boekhoud technisch gezien niet, we hebben het daar donderdag jl. al over gehad. Graag hoor ik van jou wat ik moet doen met het bovenstaande saldo. Ik heb al aangegeven dat, gezien de inkoopwaarden over januari t/m september, ik het vermoeden heb dat niet alle omzet in de boeken terecht gekomen is. Laat je het even weten of dit bedrag kan kloppen aangezien jij verantwoordelijk bent als ondernemer voor de administratie van [naam1] . (…)”.
3.5.
Op 13 september 2012 heeft [geïntimeerde1] een e-mail gestuurd aan [appellant] . In deze e-mail staat geschreven:
“ (…) Hierbij het bestandje met daarin de bedragen waarvan de stukken ontbreken achter het afschrift. Hoor graag wat ik ermee moet doen en wat er met de btw moet gebeuren, ik kan de btw boeken maar dan loop je het risico dat bij een volgende controle dat ze dit ontdekken. Zeg maar wat je wil (…)”.
3.6.
Op 28 mei 2013 heeft [geïntimeerde1] per whatsappbericht aan [appellant] gevraagd “
Vriend, km lijst van BBQ al klaar ? Bedrag was € 11.500 toch ?” en heeft [appellant] per whatsapp geantwoord “
Lijst koms zsm”.
3.7.
Op 16 juli 2013 heeft [geïntimeerde1] een e-mail gestuurd aan [appellant] . In deze e-mail staat geschreven:
“ (…) Ik heb n.a.v. jouw cash-flow probleem de aangiftes IB en VPB over 2012 aangepast (…) Kun je je vinden in deze bedragen? (…)”.
3.8.
Op 27 januari 2014 heeft [geïntimeerde1] in een e-mail aan [appellant] geschreven:
“ (…) Aangifte BBQ is fors naar beneden bijgesteld, conform jouw verzoek, dit zal t.z.t. leiden tot een te betalen suppletie aangifte btw na het indienen van de jaarcijfers / IB 2013. Wil je hier svp rekening mee houden?(…)”.
3.9.
Op 19 augustus 2014 heeft [geïntimeerde1] in een e-mail aan [appellant] geschreven:
“(…) Cijfers BBQ en [naam4] 2013 zijn aangepast / naar beneden bijgesteld conform jouw verzoek. Hou svp rekening met vrij te vallen posten in de komende jaren, dit leidt tot een hogere winst en dus hogere belastingdruk (…).”
3.10.
Op 1 september 2014 heeft [geïntimeerde1] een e-mail aan [appellant] gestuurd met een voorstel voor de door [appellant] en [naam2] te betalen vergoeding voor de verrichte werkzaamheden in de periode 2010-2013.
3.11.
Op 9 november 2014 heeft [appellant] aan [geïntimeerde1] geschreven:
“(…) Wil je deze suppletie indienen bij de belastingdienst. (…)”. In reactie hierop heeft [geïntimeerde1] op 10 november 2014 aan [appellant] geantwoord:
“ (…) Dat wil ik wel, zal het voorbereiden en deze week bij je langsbrengen. Voor de goede orde: alles voor jouw verantwoording, ok? (…) Kunnen we ook een afspraak maken over mijn onbetaalde facturen en onderhanden werk dan?”.
3.12.
Op 25 augustus 2015 heeft de belastingdienst bij [appellant] en [naam2] een onderzoek aangekondigd. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften:
[naam2] :
  • vennootschapsbelasting van de jaren 2012 en 2013;
  • omzetbelasting van het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2015
[appellant] :
  • inkomstenbelasting en premie volksverzekering van de jaren 2012 en 2013;
  • omzetbelasting van het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2015.
3.13.
Op 29 oktober 2015 heeft [geïntimeerde1] in een e-mail aan [appellant] , onder meer, geschreven:
“( …) Het gesprek van zojuist is wat mij betreft verkeerd gevallen en heeft niet gebracht wat ik ervan had verwacht en gehoopt. Gezien de situatie en verschillende opvatting van de situatie stop ik dan ook direct met mijn werkzaamheden voor jou. Openstaand saldo van mijn facturen is per heden
€ 2.162,25
[naam4] € 1.263,50
BBQ € 1.398,75
Betaling € 500,-- -/-
(…)".
3.14.
De belastingdienst heeft de uitkomsten van het in 2015 gestarte onderzoek beschreven in twee conceptverslagen. Op 24 augustus 2017 heeft de belastingdienst de rapportages definitief vastgesteld.
3.15.
De belastingdienst heeft de in de administraties van [naam1] en [naam2] geconstateerde gebreken opgesomd in paragraaf 2.9 van de rapportages.
Voor [naam2] heeft de belastingdienst, kort weergegeven, de volgende gebreken vastgesteld:
“(…)
  • Ten onrechte een voorziening uitzendkrachten (…) opgenomen
  • Ten onrechte een voorziening administratie en ICT (…) opgenomen
  • Ten onrechte een voorziening telefoonkosten (…) opgenomen
  • Inkopen van (…) [naam5] zijn door (…) [naam4] (…) ingekocht, hiervan is geen specificatie
  • Diverse inkopen zijn op foutieve rekeningen geboekt
  • Geen specificatie inkoop goederen van leverancier (…)
  • Onterecht voorziening inkopen (…) opgenomen
  • Voorraden worden niet jaarlijks geteld/vastgelegd
  • Kasadministratie: de contante omzet wordt niet apart geboekt. De contante omzet wordt onder Pinbetalingen verantwoord. (…)”.
Voor [naam1] heeft de belastingdienst, kort weergegeven, de volgende gebreken vastgesteld:
“ (…)
  • Ten onrechte een voorziening vakantieveilingen (…)opgenomen
  • Ten onrechte een voorziening inkopen (…) opgenomen
  • Ten onrechte een voorziening uitzendkrachten (…) opgenomen
  • Ten onrechte een voorziening huurkosten (…) opgenomen
  • Ten onrechte een voorziening kosten en boeten gemeente Apeldoorn (…) opgenomen
  • Ten onrechte een voorziening advocaatkosten (…) opgenomen
  • Ten onrechte een voorziening telefoonkosten (…) opgenomen
  • Ten onrechte een balanspost nog te betalen kilometerregistratie (…) opgenomen
  • Ten onrechte autokosten (…) opgenomen
  • Inkopen (…) [naam5] zijn door (…) [naam4] (…)ingekocht, hiervan is geen specificatie
  • Diverse inkopen zijn op foutieve rekeningen geboekt
  • Geen specificatie inkoop goederen van leverancier (…)
  • Voorraden worden niet jaarlijks geteld/vastgelegd
  • Kasadministratie: de contante omzet wordt niet apart geboekt. De contante omzet wordt onder Pinbetalingen verantwoord. (…)”.
3.16.
Aan de geconstateerde gebreken heeft de belastingdienst, naast correcties en naheffingsaanslagen, de volgende consequenties verbonden:
Ten opzichte van [naam2] :
  • vergrijpboetes voor de omzetbelasting en vennootschapsbelasting;
  • verzuimboete voor de omzetbelasting.
Ten opzichte van [appellant] :
- vergrijpboetes voor de omzetbelasting, inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
3.17.
De belastingdienst heeft het opleggen van de vergrijpboete vennootschapsbelasting (voor [naam2] ) en de vergrijpboete inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (voor [appellant] ) als volgt gemotiveerd:
“(…) In (…) dit rapport is beschreven dat er voorzieningen zijn opgenomen die in feite nergens op gebaseerd zijn. Aan geen van de eisen wordt voldaan. Er zijn geen onderbouwingen en/of stukken die de vorming van een voorziening zouden kunnen rechtvaardigen [bij [naam2] voorts: of er is een voorziening enkel op basis van een opdrachtbevestiging]. De uitgaven zijn niet gedaan en het is onwaarschijnlijk dat ze zich zullen voordoen. Het vermoeden is gerechtvaardigd dat deze voorzieningen ten laste van het resultaat over 2012 en 2013 zijn gebracht om daarmee belastingheffing te ontgaan. (…) Door de aangiften in te dienen zoals die zijn ingediend heeft belastingplichtige willens en wetens de reële kans aanvaard dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld of dat er anderszins te weinig belasting zou worden geheven. (…)”.
3.18.
Voor de vergrijpboete inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (voor [appellant] ) heeft de belastingdienst daar nog aan toegevoegd
: “(…) Ook voor deze opgevoerde kosten geldt dat die nergens op gebaseerd zijn. Het zijn fictieve kosten die willens en wetens zijn opgevoerd om heffing te ontgaan. (…) Er is gepoogd om inkomsten buiten de heffing te laten. Deze handelingen zijn opzettelijk gedaan.”.
3.19.
De belastingdienst heeft het opleggen van de vergrijpboete omzetbelasting (voor zowel [naam2] als [appellant] ) als volgt gemotiveerd:
“(…) De belastingplichtige kan worden verweten dermate onachtzaam te zijn geweest in het verzamelen, opstellen en vastleggen van de boeken en bescheiden waaruit juiste aangiften zouden kunnen worden opgemaakt, dat deze onachtzaamheid als aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden aangemerkt (…)”.
3.20.
Op 24 augustus 2017 hebben [appellant] en [naam2] zich met een vaststellingsovereenkomst gebonden aan de uitkomsten van de door de belastingdienst opgestelde rapporten.
3.21.
[appellant] heeft [geïntimeerde1] per aangetekende brief van 3 september 2018 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 92.000,--, te weten het volgens [appellant] door de belastingdienst opgelegde bedrag aan boetes en rentes.
3.22.
[geïntimeerde1] heeft aansprakelijkheid afgewezen. Daarnaast heeft [geïntimeerde1] [appellant] aangesproken tot betaling van een bedrag van € 6.612,25 aan onbetaald gelaten facturen voor verrichte werkzaamheden.
3.23.
[appellant] en [naam2] hebben een akte van cessie opgesteld waarin een vordering van
€ 92.000,-- van [naam2] op [geïntimeerde1] wordt gecedeerd aan [appellant] voor een koopprijs
van € 1.000,--. Deze akte is gedateerd op 1 november 2019.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
[appellant] vraagt het hof in hoger beroep:
  • het vonnis van de rechtbank te vernietigen,
  • de vorderingen van [appellant] alsnog toe te wijzen en de vordering van [geïntimeerde1] af te wijzen,
  • [geïntimeerde1] te veroordelen in de kosten in beide instanties.
4.2.
[appellant] voert vijf grieven (bezwaren) aan tegen het vonnis van de rechtbank.
4.3.
[geïntimeerde1] voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank of in elk geval tot afwijzing van de vordering van [appellant] . [geïntimeerde1] verzoekt het hof om [appellant] te veroordelen in de volledige kosten van het geding in hoger beroep vermeerderd met de wettelijke rente.
Tekortkoming
4.4.
Het hof ziet aanleiding eerst in te gaan op de vraag of sprake is van een tekortkoming bij [geïntimeerde1]
4.5.
Een op wanprestatie gebaseerde vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen als een partij is tekortgeschoten in de uitvoering van de verplichtingen die voor hem voortvloeien uit de overeenkomst. Op basis van mondeling met [appellant] en [naam2] gesloten overeenkomsten van opdracht verzorgde [geïntimeerde1] de boekhouding, de jaarrekeningen en de belastingaangiften voor de vennootschapsbelasting (voor [naam2] ), de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (voor [appellant] ) en de omzetbelasting (voor [naam2] en [appellant] ). De vraag is dus of [geïntimeerde1] is tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichtingen.
4.6.
[appellant] stelt met zijn eerste twee grieven, kort gezegd, dat alle gebreken die zijn opgesomd in paragraaf 2.9 van de rapportages van de belastingdienst als fouten en daarmee als tekortkomingen van [geïntimeerde1] moeten worden aangemerkt. Volgens [appellant] gaat het daarbij hoofdzakelijk om de ten onrechte opgenomen voorzieningen. Uit de rapportages van de belastingdienst en uit de richtlijnen van het International Financial Reporting Standards (IFRS) volgt dat de opgenomen voorzieningen niet mogelijk zijn, aldus [appellant] . [appellant] merkt op dat de belastingdienst bijna alle opgenomen voorzieningen heeft afgewezen bij gebrek aan onderliggende bescheiden en stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde1] deze voorzieningen eenvoudigweg niet had mogen opnemen. Door dit wel te doen terwijl de onderliggende stukken ontbraken, heeft [geïntimeerde1] een fout gemaakt en is hij tekortgeschoten, volgens [appellant] . [appellant] voegt hier aan toe dat hij zich niet bemoeide met de boekhouding en dat hij niet bepaalde hoe de aangiftes en jaarrekeningen er uit kwamen te zien. Daar komt bij dat, indien en voor zover hij al iets bepaalde, [geïntimeerde1] hem nooit heeft gewaarschuwd voor de consequenties van die keuze, aldus [appellant] .
4.7.
[geïntimeerde1] betwist gemotiveerd dat hij is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst. [geïntimeerde1] weerspreekt dat [appellant] zich niet bemoeide met de boekhouding en dat [geïntimeerde1] eindverantwoordelijk was en volledige zeggenschap had. Onder meer uit de in deze procedure overgelegde e-mails en whatsappberichten volgt volgens [geïntimeerde1] dat niet hij maar [appellant] eindverantwoordelijk was voor het opmaken van de jaarstukken en het indienen van de aangiften. Tegen het verwijt van [appellant] dat [geïntimeerde1] voorzieningen in de jaarrekening heeft opgenomen die ‘boekhoudkundig’ niet kunnen, voert [geïntimeerde1] aan dat met het opnemen van de boekhoudkundige post voorzieningen an sich niks mis is zolang zo’n voorziening maar kan worden onderbouwd. Volgens [geïntimeerde1] lag de verantwoordelijkheid voor die onderbouwing bij [appellant] . [geïntimeerde1] wijst daarbij, onder meer, op de rapportages van de belastingdienst waaruit blijkt dat de naheffingsaanslagen en boetes zijn opgelegd omdat [appellant] niet in staat is gebleken de onderliggende stukken te overhandigen aan de belastingdienst. [geïntimeerde1] voert nog aan dat alle opgenomen voorzieningen zijn bepaald door [appellant] waarbij [appellant] heeft aangegeven dat de onderbouwing later zou volgen. [geïntimeerde1] voegt hieraan toe dat voor diverse posten wel degelijk een onderbouwing of verantwoording aanwezig was. Als voorbeelden noemt [geïntimeerde1] de onderbouwing voor een huurvoorziening en voor een voorziening voor computer- en softwarekosten in de administratie van 2012.
4.8.
Op grond van artikel 150 wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op [appellant] de stelplicht en (gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde1] ) bewijslast van de feiten waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde1] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die voor hem voortvloeiden uit de overeenkomsten van opdracht met [appellant] en [naam2] . De vraag naar de eindverantwoordelijkheid voor het indienen van de belastingaangiften en het opmaken van de jaarrekeningen speelt in het kader van de door [appellant] gestelde tekortkoming. Dit brengt mee dat de stelplicht en bewijslast ook voor wat betreft deze eindverantwoordelijkheid rust op [appellant] . De door [appellant] op dit punt aangevoerde grief (grief III) slaagt niet.
4.9.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat [geïntimeerde1] is tekort geschoten in de uitvoering van de overeenkomsten volstaat [appellant] met een verwijzing naar de richtlijnen van het IFRS en de door de belastingdienst geconstateerde gebreken. Zoal [geïntimeerde1] terecht aanvoert, is de enkele constatering dat de voorschriften uit de richtlijnen van het IFRS niet in acht zijn gekomen, zonder nader te motiveren op grond waarvan deze voorschriften in de onderhavige situatie van toepassing zijn en zonder te specificeren welk voorschrift uit de richtlijn niet in acht is genomen, onvoldoende om een tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde1] aan te nemen. Ook uit de vaststelling door de belastingdienst dat de aangiften van [appellant] en [naam2] gebreken vertoonden, volgt nog niet dat [geïntimeerde1] is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomsten. Aan de verschillende door de belastingdienst in paragraaf 2.9 van zijn rapportages opgesomde gebreken (3.15.) kunnen verschillende oorzaken ten grondslag liggen. Gelet op de betwisting door [geïntimeerde1] dat de door de belastingdienst geconstateerde gebreken als een tekortkoming van [geïntimeerde1] moeten worden aangemerkt, had het op de weg van [appellant] gelegen om ten aanzien van de verschillende gebreken nader te onderbouwen waaruit de door hem gestelde tekortkoming van [geïntimeerde1] heeft bestaan. Dat heeft hij niet gedaan.
4.10.
De algemene stelling van [appellant] dat [geïntimeerde1] hem nooit heeft gewaarschuwd voor de - naar het hof begrijpt fiscale - gevolgen van bepaalde keuzes is door [geïntimeerde1] gemotiveerd betwist. Uit de door [geïntimeerde1] aangehaalde e-mail van 12 november 2007 blijkt dat [geïntimeerde1] bij de aanvang van zijn werkzaamheden aan [appellant] een algemeen geformuleerde waarschuwing heeft gegeven (3.4). Daarnaast volgt uit de tussen partijen uitgewisselde e-mail- en whatsappberichten dat [geïntimeerde1] [appellant] specifiek heeft gewaarschuwd voor de risico’s van het aanpassen van cijfers en aangiftes (3.8., 3.9. en 3.11.) en [appellant] heeft gewezen op het ontbreken van onderliggende stukken (3.5. en 3.6.).
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde1] zijn stelling dat [geïntimeerde1] is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomsten met [appellant] en [naam2] onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof komt daarom niet toe aan bewijslevering, nog los van het feit dat [appellant] op dit punt geen concreet bewijsaanbod heeft gedaan. Bij deze stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat [geïntimeerde1] is tekortgeschoten. De vordering om [geïntimeerde1] te veroordelen tot vergoeding van de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van de gestelde tekortkoming is daarom niet toewijsbaar. Op het verweer van [geïntimeerde1] dat de opdrachtovereenkomst niet met de v.o.f. maar alleen met [geïntimeerde1] is gesloten (en alleen hij dus kan worden aangesproken), hoeft niet meer te worden ingegaan. Het beroep dat [geïntimeerde1] op de klachtplicht heeft gedaan, behoeft ook geen bespreking meer. Grief IV kan daarom onbesproken blijven. Het vonnis in conventie zal dan ook worden bekrachtigd.
4.12.
[appellant] komt met zijn laatste grief (grief V) op tegen de gedeeltelijk door de rechtbank toegewezen vordering van [geïntimeerde1] tot betaling van het openstaande factuurbedrag voor verrichte werkzaamheden. De rechtbank heeft beslist dat een bedrag van € 998,75 door [appellant] moet worden betaald. [appellant] betwist dat hij het factuurbedrag verschuldigd is en voert aan dat dit bedrag betrekking had op [naam2] . [geïntimeerde1] brengt hiertegen in dat het gefactureerde bedrag is opgebouwd uit drie facturen die alle zijn gericht aan Restaurant [naam5] , t.a.v. de heer [appellant] en geadresseerd op het vestigingsadres van Restaurant [naam5] . Afschriften van de betreffende facturen zijn door [geïntimeerde1] in de procedure gebracht. Gelet op deze toelichting van [geïntimeerde1] heeft [appellant] zijn betwisting onvoldoende onderbouwd.
4.13.
Als verweer tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] € 998,97 dient te voldoen, voert [appellant] aan dat hij nog een bedrag van € 500,-- heeft betaald. Zoals [appellant] zelf stelt, beschikt hij echter niet over een betaalbewijs van deze betaling. Nu [geïntimeerde1] betwist dat hij het bedrag van € 500,- van [appellant] heeft ontvangen, is niet komen vast te staan dat de door [appellant] gestelde betaling is verricht. Het verweer van [appellant] dat [geïntimeerde1] geen aanspraak meer kan maken op het factuurbedrag omdat hij zijn recht hierop heeft verwerkt, is door [appellant] onvoldoende onderbouwd. Het beroep van [appellant] op verrekening gaat niet op nu de vordering tot schadevergoeding waarmee hij de schuld kennelijk wil verrekenen niet is komen vast te staan. Het vonnis in reconventie zal dus ook worden bekrachtigd.
4.14.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk wordt gesteld, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. [geïntimeerde1] vordert veroordeling van [appellant] in de volledige proceskosten wegens misbruik van procesrecht en voert daartoe aan dat [appellant] misleidende stellingen in zijn memorie van grieven heeft ingenomen.
4.15.
Voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten kan alleen plaats zijn in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past terughoudendheid gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Met inachtneming van deze terughoudendheid ziet het hof onvoldoende grond voor een veroordeling in de volledige proceskosten. [1] Het hof zal de proceskosten daarom begroten met toepassing van het liquidatietarief.

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 28 december 2022;
5.2.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep van € 10.716,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde1] (3 procespunten x appeltarief V);
5.3.
bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, D. Stoutjesdijk en C. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
14 mei 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:57