Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant]
[appellante] B.V.
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
4.De beoordeling
“(…) De uitvoering van de secretariële werkzaamheden is persoonlijk en kan niet worden overgedragen aan een derde, tenzij met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de opdrachtgever.”Dat [appellant] bij de uitvoering van de aan hem opgedragen taken medewerkers van [appellante] betrok en dat BKR de facturen van [appellante] voor deze werkzaamheden betaalde maakt, tegen de achtergrond van deze uitdrukkelijke bepaling, niet dat [appellant] en/of [appellante] de overeenkomst van opdracht redelijkerwijs zo mochten uitleggen dat [appellante] partij was of werd bij de overeenkomst. Ook is niet gebleken dat [appellant] en BKR dat later alsnog overeengekomen zijn. Wat betreft de betaling van de facturen heeft BKR er terecht op gewezen dat zij deze kon beschouwen als een (bevrijdende) betaling aan een derde. Bij de verwerping van de door [appellant] en [appellante] voorgestane uitleg weegt tot slot mee dat [appellant] bij het sluiten van de overeenkomst 2019 niet heeft aangegeven (ook) namens [appellante] te (willen) handelen, terwijl genoemde praktijk toen, zo begrijpt het hof, al jaren lang bestond.
“tegen het eind van het jaar de ontwikkeling te analyseren in het aantal behandelde zaken en daarop de vergoeding voor het komende kalenderjaar vast te stellen”.Ook op de zitting bij het hof heeft [appellant] verklaard dat het extra werk wegens de toename van het aantal klachten zich vertaalde in een verhoging van de vergoeding over het jaar daarna dan wel een aanpassing van die vergoeding over het lopende jaar zoals te zien in het addendum van 9 april 2018.