ECLI:NL:GHARL:2024:326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.316.299
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en geen omgangsregeling vastgesteld tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige, geboren in 2018 in Zwitserland. De vader, wonende in Zwitserland, en de moeder, wonende in Nederland, zijn verwikkeld in een geschil over het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar het gezag en de zorg- en omgangsregeling. Uit het raadsrapport blijkt dat er al geruime tijd geen contact is tussen de vader en de minderjarige, wat heeft geleid tot de conclusie dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van het kind is. Het hof heeft besloten het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag alleen aan de moeder toe te kennen, in lijn met het advies van de raad.

Daarnaast heeft het hof geen omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en de minderjarige. De raad heeft aangegeven dat de hechtingsrelatie tussen de vader en de minderjarige al geruime tijd is onderbroken en dat er belemmeringen zijn voor contactherstel. De vader heeft de minderjarige al twee jaar niet meer fysiek gezien en er zijn zorgen over de emotionele ondersteuning die de moeder kan bieden tijdens contactmomenten. Het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is om geen omgangsregeling vast te stellen, gezien de kwetsbaarheid van het kind en de huidige situatie tussen de ouders.

Tot slot heeft het hof geen informatieregeling vastgesteld, maar de moeder heeft toegezegd de vader op de hoogte te houden van belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige. De beschikking van de rechtbank Gelderland is vernietigd en het hof heeft de nieuwe beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.299/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 396288)
beschikking van 16 januari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] (Zwitserland),
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Stobbe te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M. Bongers te Wijk bij Duurstede.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 2 mei 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
In deze tussenbeschikking heeft het hof de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) verzocht om een onderzoek in te stellen naar het gezag over [de minderjarige] en de zorg-/ omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] . Het hof heeft de zaak aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- het raadsrapport van 9 november 2023; en
- een journaalbericht van mr. Stobbe van 17 november 2023 met producties.
1.4
Op 28 november 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet. Hierbij waren aanwezig:
- mr. Stobbe namens de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. Bongers; en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
Gezag
2.2
Het hof zal de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige] belasten. Het hof is – in navolging van het advies van de raad – van oordeel dat een wijziging van het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag in het belang van [de minderjarige] is. Er is al geruime tijd geen contact tussen de vader en [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft de vader, die in Zwitserland woont, al twee jaar fysiek niet gezien. Het telefonische contact dat er tussen [de minderjarige] en de vader was, is in maart 2023 gestopt. Door de feitelijke en fysieke afstand kan de vader onvoldoende aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Ook tussen de ouders is er geen contact. Hierdoor kunnen de ouders niet met elkaar overleggen over beslissingen die nodig zijn voor de ontwikkeling van [de minderjarige] , bijvoorbeeld over de speltherapie die [de minderjarige] nodig heeft. De vader stelt dat hij doelbewust door de moeder buiten iedere beslissing over [de minderjarige] wordt gelaten. De moeder stelt daar tegenover dat de vader nergens op reageert. Het hof is van oordeel dat deze tegengestelde standpunten bevestigen dat de communicatie tussen de ouders zeer moeizaam is. Dat heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat de inzet van speltherapie voor [de minderjarige] onwenselijk lang op zich heeft laten wachten. Uit het raadsrapport blijkt dat de raad, vanwege de wijze waarop de ouders zich tot elkaar verhouden, geen mogelijkheden ziet tot contactherstel tussen de ouders op korte of langere termijn. De ouders volharden over en weer in hun standpunten en zijn, ieder om hun eigen redenen, niet in staat een stap richting de ander te maken. In die situatie bestaat het risico dat [de minderjarige] klem en/of verloren zal raken tussen zijn ouders.
Omgangsregeling
2.3
Het hof zal tussen de vader en [de minderjarige] geen omgangsregeling vaststellen. Uit het raadsrapport blijkt dat [de minderjarige] een gevoelige, vrolijke en sociale jongen is, maar ook een kwetsbaar kind. Hij lijkt (over)alert te zijn, heeft moeite om zich te concentreren en laat ongeremd gedrag zien. [de minderjarige] heeft meer dan gemiddeld baat bij rust, voorspelbaarheid en veiligheid. Ook in het contact tussen de vader en [de minderjarige] is dat belangrijk. Zoals hiervoor al is beschreven, heeft [de minderjarige] de vader al sinds twee jaar niet meer fysiek gezien. De raad benoemt dat de hechtingsrelatie tussen [de minderjarige] en de vader al geruime tijd is onderbroken en dat een intensief traject noodzakelijk is om de hechtingsrelatie en het contact te herstellen. De raad heeft in dat kader tijdens het raadsonderzoek aan de vader en de moeder een voorstel gedaan voor een traject van omgang, onder begeleiding van een professionele partij. Aan dit voorstel ligt ten grondslag dat de raad het belangrijk vindt dat [de minderjarige] positieve nieuwe ervaringen en ontmoetingen heeft met de vader, maar dat dit moet gebeuren in een omgeving en in het land waar [de minderjarige] zich het meest vertrouwd en veilig voelt, dus in Nederland. Zowel vanuit de vader als de moeder zijn er echter belemmeringen om dit traject in te gaan. Uit de reactie van de vader die is opgenomen in het raadsrapport blijkt onder meer dat zijn financiële middelen om naar Nederland te reizen beperkt zijn, dat hij vindt dat de moeder met [de minderjarige] ook naar Zwitserland kan reizen en dat er eerst videobelcontact moet zijn tussen hem en [de minderjarige] voordat hij naar Nederland komt. Ook vraagt hij zich af waarom de omgang begeleid zou moeten worden. Door de angsten van moeder – of deze nu reëel zijn of niet – en haar klachten als gevolg van PTSS kan de moeder [de minderjarige] niet emotioneel ondersteunen in contact met de vader, omdat dit haar ernstig uit balans brengt als enige opvoeder en verzorger van [de minderjarige] . De raad concludeert dan ook dat de belemmeringen van beide ouders de mogelijkheden om contactherstel te realiseren overstijgen. Het hof sluit zich hierbij aan. In deze situatie vindt het hof het niet in het belang van [de minderjarige] om een omgangsregeling vast te stellen.
Informatieregeling
2.4
De raad vindt het belangrijk dat de moeder de vader regelmatig informeert over [de minderjarige] , zodat de vader op de hoogte blijft van de ontwikkeling van [de minderjarige] . De vader en de moeder hebben geen van beide het hof verzocht om een informatieregeling vast te stellen op grond van artikel 1:377b BW. [1] Het hof kan daarom hierover geen beslissing geven. De moeder heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat zij inmiddels weet dat zij als gezaghebbend ouder gehouden is om de vader – ook als de vader hierop niet reageert – op de hoogte te stellen van belangrijke zaken die over [de minderjarige] gaan. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder toegezegd dat zij zich aan de verplichting om de vader te informeren en te raadplegen zal houden. Het hof gaat er vanuit dat zij zich aan deze toezegging zal houden.

3.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 juni 2022, en opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] , geboren [in] 2018 te [plaats1] (Zwitserland) en bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt;
wijzigt de regeling zoals die heeft gegolden op basis de tussen de vader en de moeder ter zitting van 9 mei 2020 gemaakte afspraken met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken die bij proces-verbaal van de rechtbank van Hérens en Conthey, kanton Wallis, Zwitserland, zijn vastgelegd, en stelt tussen de vader en [de minderjarige] geen omgangsregeling vast;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en K. Mans, bijgestaan door de griffier, en is op 16 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 1:377b lid 1 Burgerlijk Wetboek: De ouder die met het gezag is belast, is gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.