ECLI:NL:GHARL:2024:3251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
9 mei 2024
Zaaknummer
21-003431-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van ontuchtige handelingen met minderjarige door ambulant hulpverlener

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, een ambulant hulpverlener, was eerder vrijgesproken van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje, maar het hof heeft de zaak heroverwogen. Het hof acht bewezen dat de verdachte via WhatsApp een filmpje en een foto van zijn geslachtsdeel naar het minderjarige slachtoffer heeft gestuurd. Echter, het hof spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde plegen van ontuchtige handelingen, omdat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaringen van het meisje over het binnendringen in haar vagina. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en krijgt een beroepsverbod van drie jaar als psychosociaal hulpverlener. De vordering van de benadeelde partij wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op € 1.861,-. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de impact op haar leven. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en het hof heeft de redelijke termijn in hoger beroep overschreden, wat heeft geleid tot een lagere straf dan eerder opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003431-20
Uitspraak d.d.: 8 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 28 september 2020 met parketnummer 08-099598-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Bosman, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij door [benadeelde partij] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het komt tot een andere bewijsbeslissing en, in het verlengde daarvan, tot een andere strafoplegging en een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij - als ambulant begeleider/hulpverlener bij [organisatie 1] - op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2019 tot en met 21 juni 2019 te [Plaats] , [gemeente] , (telkens) met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwede minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2003 , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het eén of meermalen duwen/drukken van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2019 tot en met 21 juni 2019 te [Plaats] , [gemeente] , een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedag slachtoffer] 2003 ), van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft gedwongen getuige te zijn van zijn, verdachtes, seksuele handelingen, immers heeft hij, verdachte, tijdens een whatsappcontact met voornoemde [slachtoffer] die [slachtoffer] een film/video toegezonden waarop zijn, verdachtes, ontbloot onderlichaam zichtbaar is en/of (waarbij) hij, verdachte, zijn penis vastpakt en (vervolgens) zichzelf aftrekt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2019 tot en met 21 juni 2019, te [Plaats] , in de [gemeente] , één of meer afbeelding(en) of voorwerp(en), namelijk één of meer foto's van een stijf mannelijk geslachtsdeel, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt, aangeboden en/of vertoond aan een minderjarige, te weten aan [slachtoffer] (geboren [geboortedag slachtoffer] 2003 ), van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze jonger was dan zestien jaar.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Standpunten ten aanzien van het bewijs

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
Verdachte heeft het onder 2 en 3 tenlastegelegde ter terechtzitting in hoger beroep bekend.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde en heeft zich niet uitgelaten over het onder 2 en 3 tenlastegelegde.

Vrijspraak voor het onder 1 tenlastegelegde

Aan verdachte is onder 1, kort gezegd, tenlastegelegd dat hij met [slachtoffer] ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. In de tenlastelegging is bij de feitelijke uitwerking van deze ontuchtige handelingen alleen opgenomen dat verdachte zijn vinger in de vagina van [slachtoffer] heeft geduwd. Gelet hierop kan het onder 1 tenlastegelegde slechts worden bewezenverklaard als er voldoende bewijs is voor specifiek het met een vinger binnendringen in de vagina van [slachtoffer] .
Dit betekent dat de tijdens de studioverhoren door [slachtoffer] afgelegde verklaringen over het vingeren door verdachte moeten worden gesteund door ander bewijs. Dit ‘steunbewijs’ moet bovendien uit een andere bron afkomstig zijn. Dit betekent dat de verklaringen van de ouders van [slachtoffer] en van getuige [getuige 1] niet als steunbewijs kunnen dienen, nu daarin met betrekking tot het vingeren uitsluitend wordt verklaard over hetgeen zij hebben vernomen van [slachtoffer] . De verklaringen van getuige [getuige 2] en het gespreksverslag van het ontslaggesprek van 27 juni 2019 zijn wel los van [slachtoffer] staande bronnen die zouden kunnen dienen als steunbewijs voor ontuchtige handelingen. Vingeren komt daarin echter niet aan bod. Ook de chatberichten die verdachte en [slachtoffer] hebben uitgewisseld kunnen niet als steunbewijs fungeren. In die chatberichten spreekt verdachte wel de wens uit om [slachtoffer] seksueel te betasten, maar die berichten bevatten geen concrete indicaties dat (en op welke wijze) dit (nadien) daadwerkelijk is gebeurd. Ook overigens bevat het dossier naar het oordeel van het hof geen steunbewijs ten aanzien van specifiek het met de vinger binnendringen in de vagina van [slachtoffer] .
Gelet op het voorgaande heeft het hof niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. Daarvan zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Het hof merkt volledigheidshalve op dat dit geen oordeel inhoudt over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] , maar dat deze beslissing – zoals hiervoor overwogen – is ingegeven door een gebrek aan steunbewijs voor de specifieke gedraging die in de tenlastelegging is vermeld.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof komt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het onder 2 en 3 tenlastegelegde, waarbij, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, conform artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. [1]
Ten aanzien van het feiten 2 en 3
  • De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 april 2024.
  • Het proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2019 (pagina’s 32 tot en met 44)
  • Het proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2019 (pagina’s 90 en 91)
  • Het proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2019 (pagina’s 102 tot en met 105).

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op 14 mei 2019 te [Plaats] , [gemeente] ,
een persoon, te weten[slachtoffer] (geboren [geboortedag slachtoffer] 2003 ), van wie hij wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft gedwongen getuige te zijn van zijn, verdachtes, seksuele handelingen, immers heeft hij, verdachte, tijdens een whats-appcontact met voornoemde [slachtoffer] die [slachtoffer] een film/video toegezonden waarop zijn, verdachtes, ontbloot onderlichaam zichtbaar is en
/of (waarbij)hij, verdachte, zijn penis vastpakt en
(vervolgens
)zichzelf aftrekt;
3.
hij op 14 mei 2019, te [Plaats] ,
in de[gemeente] , één
of meerafbeelding
(en) of voorwerp(en), namelijk één
of meerfoto
'svan een stijf mannelijk geslachtsdeel, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt,
aangeboden en/of vertoondaan een minderjarige, te weten aan [slachtoffer] (geboren [geboortedag slachtoffer] 2003 ), van wie hij wist
of redelijkerwijs moest vermoeden,dat deze jonger was dan zestien jaar;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
een afbeelding, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, verstrekken aan een minderjarige van wie hij weet, dat deze jonger is dan zestien jaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk - met oplegging van (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarden - met een proeftijd van vijf jaren. De rechtbank heeft bovendien bepaald dat verdachte voor de duur van drie jaren wordt ontzet uit het recht om het beroep van psychosociaal hulpverlener/begeleider uit te oefenen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en dat verdachte voor de duur van drie jaren wordt ontzet uit het recht om het beroep van psychosociaal hulpverlener/begeleider uit te oefenen.
De raadsman heeft verzocht een taakstraf te overwegen en er bij de strafoplegging rekening mee te houden dat het gebeuren grote impact heeft (gehad) op het leven van verdachte, dat de reclassering het risico op recidive laag inschat, dat de reclassering en [organisatie 2] positief zijn over de inzet van verdachte en dat het oude feiten betreft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft via Whatsapp een filmpje waarop hij zich aftrekt en een foto van zijn stijve penis aan een vijftienjarig meisje gestuurd. Het betreffende meisje, [slachtoffer] , was een zeer kwetsbaar meisje waarvoor verdachte als ambulant hulpverlener optrad in verband met problemen die [slachtoffer] ondervond door onder meer een eerdere traumatische ervaring op het seksuele vlak en de verspreiding van naaktfoto’s van haar op school. Verdachte was dus bekend met de problematiek van [slachtoffer] en vervulde als ambulant hulpverlener bovendien de rol van vertrouwenspersoon voor haar. Dat hij desalniettemin het filmpje en de foto aan [slachtoffer] heeft gestuurd en daarmee niet alleen seksueel grensoverschrijdend jegens zijn pupil heeft gehandeld maar ook haar vertrouwen ernstig heeft geschaad, rekent het hof verdachte zwaar aan. Uit de slachtofferverklaringen die [slachtoffer] en haar ouders ter zitting in eerste aanleg en hoger beroep hebben voorgelezen, blijkt dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte zeer grote gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer] . Haar psychische problemen zijn erdoor toegenomen en het (opnieuw) aangaan van een vertrouwensband met hulpverleners is ernstig bemoeilijkt.
Het hof heeft rekening gehouden met uitspraken in vergelijkbare zaken. Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 25 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Het hof heeft verder rekening gehouden met het voortgangsverslag van de reclassering van 19 april 2024 en het voortgangsverslag van [organisatie 2] van 12 februari 2024 waaruit blijkt dat verdachte zich bij het toezicht en de behandeling - zoals direct uitvoerbaar opgelegd door de rechtbank - coöperatief en kwetsbaar opstelt, dat toezicht voor de toekomst naar de mening van de reclassering geen meerwaarde heeft en dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Uit deze voortgangsverslagen blijkt bovendien dat het gebeuren grote impact heeft (gehad) op verdachte. Zo is zijn huwelijk stukgelopen, woont hij weer bij zijn ouders, heeft hij geen werk meer, is zijn sociale netwerk zeer beperkt geworden en durft hij amper nog de straat op te gaan.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van het voorarrest in beginsel passend en geboden is.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep met ruim een jaar en zeven maanden is overschreden. Het hof zal, gelet op deze termijnoverschrijding, de op te leggen straf bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van het voorarrest. Deze straf is lager dan de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaatgeneraal gevorderde straf, omdat het hof het onder 1 tenlastegelegde niet heeft bewezenverklaard.
Nu verdachte de bewezenverklaarde feiten tijdens de uitoefening van zijn beroep als ambulant hulpverlener heeft begaan, zal het hof - evenals de rechtbank en conform de vordering van de advocaat-generaal - verdachte als bijkomende straf voor een periode van drie jaren verbieden om het beroep van psychosociaal hulpverlener/begeleider uit te oefenen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij, [slachtoffer] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd. Zij vorderde een bedrag ter hoogte van € 2.000,- ter zake van immateriële schade en een bedrag ter hoogte van € 361,- ter zake van materiële schade, bestaande uit reiskosten die de ouders van [slachtoffer] hebben gemaakt om haar te bezoeken in de crisisopvang. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en in hoger beroep weer volledig aan de orde.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft primair verzocht [slachtoffer] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, dan wel de vordering integraal af te wijzen, althans om de verzochte schadevergoeding te matigen.
Het hof interpreteert de vordering zodanig dat deze is gebaseerd op het misbruik van het vertrouwen van [slachtoffer] door verdachte als haar hulpverlener bij de verschillende in de tenlastelegging opgenomen vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Naar het oordeel van het hof ziet de vordering dus op door [slachtoffer] geleden schade ten gevolge van zowel het onder 2 en 3 bewezenverklaarde als het onder 1 tenlastegelegde, waarvan verdachte zal worden vrijgesproken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik van kwetsbare jongeren met een verleden van misbruik op hetzelfde vlak - ook als dit hands off handelingen betreft - leidt tot psychische schade. Het hof is daarom van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van het delict alsmede de gevolgen ervan voor [slachtoffer] , en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, schat het hof deze schade op een bedrag van € 1.500,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof komt de gevorderde vergoeding voor de reiskosten die de ouders van [slachtoffer] hebben gemaakt om [slachtoffer] te bezoeken in de crisisopvang als verplaatste schade eveneens voor vergoeding in aanmerking. Dit deel van de vordering, te weten een bedrag ter hoogte van € 361,- zal daarom ook worden toegewezen.
In verband met de vrijspraak voor feit 1 zal [slachtoffer] voor het overige, te weten voor een bedrag ter hoogte van € 500,-, niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 240a en 248d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van psychosociaal hulpverlener/begeleider voor de duur van 3 (drie) jaren.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.861,-- (duizend achthonderdeenenzestig euro) bestaande uit € 361,-- (driehonderdeenenzestig euro) materiële schade en € 1.500,-- (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.861,-- (duizend achthonderdeenenzestig euro) bestaande uit € 361,-- (driehonderdeenenzestig euro) materiële schade en € 1.500,-- (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 oktober 2019 en van de immateriële schade op 14 mei 2019.
Aldus gewezen door
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. R.A. Boon en mr. J.L.F. Groenhuijsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier,
en op 8 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 mei 2024.
Tegenwoordig:
mr. K. Gilhuis, voorzitter,
mr. P.M. van der Spek, advocaat-generaal,
mr. E.R. Koster-Nieuwenhuis, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt hierna telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland (onderzoek [onderzoek] ; dossiernummer [nummer] ) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processenverbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen.