ECLI:NL:GHARL:2024:325

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
21-002410-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met toediening van medicatie en geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor doodslag en krijgt een gevangenisstraf van 11 jaar. De zaak betreft de dood van een slachtoffer, die op 20 december 2017 levenloos werd aangetroffen in zijn woning. De verdachte heeft het slachtoffer opzettelijk heimelijk medicatie toegediend, waardoor zijn hersenfuncties werden gedempt. Dit maakte het slachtoffer kwetsbaar voor het geweld dat daarop volgde, waarbij hij met een hard voorwerp op zijn hoofd is geslagen, wat leidde tot zijn overlijden. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld voor doodslag, maar het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft geen alibi voor de periode van 16 tot 20 december 2017, en het hof concludeert dat zij de gelegenheid had om het slachtoffer te doden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn volledig toegewezen, en de verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002410-21
Uitspraak d.d.: 17 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2021 met parketnummer 18-950103-17 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1972,
thans verblijvende in [PI] , [locatie] te [plaats 1] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van het hof van 8 december 2023 en de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting van het hof van 17 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. S. Konya, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor het onder primair impliciet subsidiair (doodslag) en het meer subsidiair (mishandeling gepleegd met voorbedachte raad) tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primairzij in of omstreeks de periode van 16 december 2017 tot en met 20 december 2017 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of(een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg
- die [slachtoffer] (heimelijk) meerdere (kalmerende, slaapverwekkende en/of spierverslappende) geneesmiddelen (waaronder quetiapine en lorazepam) toegediend/gegeven, waardoor zijn hersenfuncties werden gedempt en/of hij niet in staat was weerstand te bieden en/of hij in een (tijdelijke) staat van bewusteloosheid of onmacht werd gebracht en/of
- ( vervolgens) meermalen met geweld (met een hard voorwerp) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
subsidiairzij in of omstreeks de periode van 16 december 2017 tot en met 20 december 2017 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, aan een persoon, te weten [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] (heimelijk) meerdere (kalmerende, slaapverwekkende en/of spierverslappende) geneesmiddelen (waaronder quetiapine en lorazepam) heeft/hebben toegediend/gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
meer subsidiairzij in of omstreeks de periode van 16 december 2017 tot en met 20 december2017 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] opzettelijk heeft/hebben mishandeld door die [slachtoffer] met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg meerdere (kalmerende, slaapverwekkende en/of spierverslappende) geneesmiddelen (waaronder quetiapine en lorazepam) toe te dienen/ te geven en aldus de gezondheid van die [slachtoffer] heeft/hebben benadeeld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte staat terecht voor de verdenking dat zij in de periode van 16 december 2017 tot en met 20 december 2017 [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood, dan wel dat zij heeft gepoogd hem zwaar te mishandelen, dan wel dat zij hem heeft mishandeld, telkens al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen en met voorbedachte raad.
Dit is primair tenlastegelegd als moord dan wel doodslag, subsidiair en meer subsidiair
– wat betreft het toedienen van geneesmiddelen – als poging tot zware mishandeling dan wel voltooide mishandeling.

1.Standpunten van de procespartijen

1.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal concludeert, overeenkomstig het op de zitting van het hof overgelegde schriftelijk requisitoir, tot bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde moord.
De advocaat-generaal heeft hiertoe feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan volgens haar kan worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan en/of op 16 december 2017 medicatie heeft verzameld en dat verdachte vervolgens in de woning van het slachtoffer deze medicatie heimelijk aan het slachtoffer heeft toegediend. Daaropvolgend heeft verdachte het slachtoffer in zijn bed met geweld om het leven gebracht.
De aangevoerde feiten en omstandigheden wijzen erop dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het genomen besluit en er bestaan geen contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad, aldus de advocaat-generaal.
1.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent stellig dat zij op enige wijze betrokken is geweest bij de dood van het slachtoffer. Ze kende het slachtoffer al jaren en was met hem bevriend. Verdachte verklaart dat zij het slachtoffer voor het laatst op 11 december 2017 heeft ontmoet in verband met een feestje bij hem thuis. Vervolgens hebben zij geen contact meer met elkaar gehad.
De raadsman heeft, overeenkomstig de op de zitting van het hof overgelegde pleitnota, betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de tenlastegelegde gedragingen heeft begaan. De raadsman heeft subsidiair bepleit dat aansluiting dient te worden gezocht bij het vonnis van de rechtbank. De bewijsverweren die de verdediging heeft aangevoerd zullen per onderwerp door het hof worden uiteengezet en besproken.

2.Oordeel van het hof

Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen. Het hof stelt op grond van deze bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast.
2.1
Aantreffen van het lichaam van het slachtoffer
Op woensdag 20 december 2017 hebben de ouders van [slachtoffer]
(hierna: het slachtoffer) hun zoon levenloos op zijn bed aangetroffen in zijn woning
aan de [woonadres] . [1] De verbalisant die als eerste ter plaatse komt ziet een manspersoon in bed liggen die grotendeels onder de dekens ligt. Ook ziet deze verbalisant dat het gezicht en de hand van deze persoon onder het bloed zitten, evenals het hoofdkussen. Aan de rechterachterzijde van het hoofd ziet de verbalisant dat dit deel van het hoofd niet correct in vorm is. Hij ziet een snee en een deuk in het hoofd waarbij duidelijk een wit gedeelte zichtbaar is. Een ter plaatse gekomen ambulancemedewerker constateert dat het slachtoffer is overleden. [2]
2.2
Tijdstip overlijden
Op 17 december 2017 omstreeks 16:15 uur is het slachtoffer op de camerabeelden van [supermarkt] te [pleegplaats] te zien. [3] Om 17:25 uur (16:25 uur UTC = 17:25 Nederlandse tijd) gaat de computer in de woning van het slachtoffer aan. [4] Dit paste in zijn dagelijkse routine.
Om 20:25 uur werd voor het laatst gebruik gemaakt van één van de twee telefoonnummers van het slachtoffer. [5]
Op 18 december 2017 omstreeks 01:24 uur (00:24 uur UCT = 01:24 uur Nederlandse tijd) lijkt de computer van het slachtoffer te zijn afgesloten, waarna er geen enkele activiteit meer waarneembaar is en de modem is uitgeschakeld. [6] Getuige [getuige 1] verklaart dat hij tussen 11:00 uur en 11:30 uur het slachtoffer heeft gezien op het moment dat het slachtoffer zijn brievenbus leeghaalde die zich aan de zijkant van de woning bevindt. Daarna zijn er geen getuigen die hem nog in leven hebben gezien. [7]
In de brievenbus van het slachtoffer is een krant gevonden die dateerde van 19 december 2017. [8] Volgens de vader van het slachtoffer liep het slachtoffer elke dag naar de brievenbus om zijn post op te halen. [9]
Met behulp van het nomogram van Henssge is een schatting gemaakt van het tijdstip van overlijden. Aan de hand van de lichaamstemperatuur, het lichaamsgewicht,
de omgevingstemperatuur, het aantal lagen kleding/bedekking en de algemene omstandigheden kan vastgesteld worden dat het slachtoffer in ieder geval op dinsdag
19 december 2017, omstreeks 16:43 uur al is overleden. [10]
2.3
De woning van het slachtoffer
De bovenwoning van het slachtoffer maakt deel uit van een pand gelegen op een industrieterrein binnen de bebouwde kom van [pleegplaats] . Het slachtoffer had geen directe buren. [11]
Uit de verklaring van de vader van het slachtoffer volgt dat de woning van het slachtoffer niet op de gebruikelijke wijze was afgesloten op 20 december 2017. De deur die toegang biedt tot de trappengang zat normaliter op het nachtslot en de voordeur van de woning was altijd afgesloten. Dit was op 20 december 2017 niet het geval, terwijl het slachtoffer heel strikt was in het afsluiten van zijn woning. [12]
Bij nader onderzoek aan de deuren en ramen van de woning van het slachtoffer zijn geen sporen van braak geconstateerd. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de woning overhoop is gehaald of doorzocht. [13]
3.
Forensisch onderzoek
3.1
Doodsoorzaak
Het NFI heeft onderzoek verricht aan het stoffelijk overschot van het slachtoffer.
Op het lichaam van het slachtoffer zijn meerdere letsels (huidscheuren) aan het hoofd geconstateerd. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door de meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals meervoudig slaan met één of meerdere voorwerpen. Gezien de onderliggende schedelbreuken is dit geweld (deels) hevig geweest. Gezien de kenmerken van de huidletsels en de min of meer ovale impressiefracturen van de schedel betreft het oorzakelijk voorwerp mogelijk één (of meerdere) zwaar (of zware) stompe, mogelijk deels kantige voorwerpen. De letsels hebben geleid tot uitgebreid letsel in het hoofd, waaronder bloeduitstortingen op en onder de hersenvliezen en kneuzing van hersenweefsel. Tevens waren er tekenen van hersenzwelling en herseninklemming. [14]
Het definitieve sectieverslag vermeldt dat het overlijden van het slachtoffer wordt verklaard door hersenfunctiestoornissen en daarmee gepaard gaande overige orgaanfunctiestoornissen ten gevolge van het bovengenoemde geweld op het hoofd van het slachtoffer.
Het letseldateringsonderzoek toont aan dat de letsels aan het hoofd circa enkele tientallen tot meerdere tientallen minuten voor het overlijden waren ontstaan. Er waren geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden zouden kunnen verklaren, of hiervoor eventueel van betekenis kunnen zijn geweest. [15]
De conclusie van het neuropathologisch onderzoek vermeldt onder meer uitgebreide recente traumatische hersenbeschadiging, voornamelijk in de rechterhersenhelft en in mindere mate in de linkerhersenhelft. In samenhang hiermee was er bloeding onder het spinnenwebvlies (subarachnoïdaal) en beschadiging van uitlopers van hersencellen (axonale beschadiging). Daarnaast zijn er tekenen van kort voor of in het kader van het overlijden opgetreden hersenbeschadiging, het meest uitgebreid in de hersenstam. Deze schade kan hebben geleid tot uitval van de aansturing van belangrijke orgaanfuncties (bijvoorbeeld ademhaling, hartslag) en kan het overlijden verklaren. De uitkomsten van het neuropathologisch onderzoek zijn als zodanig in lijn met de interpretatie van de sectiebevindingen zoals reeds beschreven in het definitieve sectieverslag. [16]
Door het NFI is vervolgens onderzoek gedaan naar het mogelijke wapen of voorwerp waarmee de letsels aan het hoofd van het slachtoffer zijn veroorzaakt. Nader onderzoek wees uit dat het niet mogelijk is om hier een eenduidige uitspraak over te doen. Op basis van de resultaten van het onderzoek komt een geverfd of gecoat voorwerp met een geheel of gedeeltelijk ronde vorm in aanmerking, waarop grondachtig materiaal aanwezig is (bijvoorbeeld tuingereedschap). [17]
Het gebruikte wapen of voorwerp is nooit aangetroffen. Ondanks uitgebreid onderzoek in (de omgeving van) de woning van het slachtoffer is niet duidelijk geworden welk wapen of voorwerp is gebruikt om de letsels aan het hoofd van het slachtoffer te veroorzaken.
3.2
Plek van overlijden
Het slachtoffer is op 20 december 2017 onder een wollen deken en dekbed aangetroffen, terwijl hij op zijn rug in bed lag. Het gezicht en de hand van het slachtoffer zaten onder het bloed, evenals het hoofdkussen. Op zowel het hoofdbord van het bed als op de gordijnen en de muur daarachter was een grote hoeveelheid bloedspatten zichtbaar. Het slachtoffer was gekleed in een korte broek, een boxershort en een T-shirt, waarvan gedacht wordt dat dit zijn slaapkleding betreft. [18] Er zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op een strijd of een worsteling op de slaapkamer of elders in de woning van het slachtoffer. [19] Bij het slachtoffer is geen afweerletsel geconstateerd. [20]
In de woning heeft een bloedspoorpatroon onderzoek, een Luminolonderzoek en een ALCV onderzoek plaatsgevonden. Door de onderzoekers wordt geconcludeerd dat, gelet op de locatie van het aangetroffen impactpatroon op het hoofdbord, het aannemelijk is dat het slachtoffer op het moment dat het geweld op het hoofd is toegepast in bed lag, met zijn hoofd nabij het hoofdbord. Gelet op de aangetroffen cast-off patronen op de wanden en het plafond is het volgens de onderzoekers aannemelijk dat er minimaal driemaal een krachtsinwerking in vloeibaar bloed heeft plaatsgevonden waarbij het bloed van een voorwerp werd afgeslingerd. Gelet op het verspreidingsgebied van de bloedsporen op de wanden, het plafond en de vloer aan de rechter- boven- en voorzijde van het bed, is het meer aannemelijk dat de dader ten tijde van de krachtsinwerking in het bloed, aan de linkerzijde van het bed, naast het slachtoffer heeft gestaan dan op een andere locatie. Dit beeld wordt versterkt door het ontbreken van verstoringen in de bloedspoorpatronen op de vloer aan de
rechterzijde van het bed, zoals bijvoorbeeld afdrukpatronen door schoenen of voeten gezet in of met bloed. [21]
3.3
Toxicologisch onderzoek
Er is voorts onderzoek gedaan naar de eventuele aanwezigheid van ethanol, drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen in het lichaamsmateriaal van het slachtoffer.
Uit het toxicologisch onderzoek volgt dat in het lichaamsmateriaal van het slachtoffer ethanol en een hele reeks geneesmiddelen is aangetoond, te weten quetiapine, valsartan, diazepam, N-desmethyldiazepam, lorazepam, venlafaxine en 0-desmethylvenlafaxine. [22] Vervolgens heeft er aanvullend toxicologisch onderzoek plaatsgevonden. In de maaginhoud is lorazepam, quetiapine, simvastatine, valsartan en venlafaxine aangetoond en in het hartbloed is lorazepam, quetiapine, valsartan en venlafaxine aangetoond. [23]
De resultaten van het toxicologisch onderzoek in het femoraalbloed van het slachtoffer passen bij therapeutisch gebruik van quetiapine. Tevens is ethanol aangetoond.
Ook van valsartan, diazepam, N-desmethyldiazepam, lorazepam, venlafaxine en
O-desmethylvenlafaxine zijn lage concentraties gemeten in het femoraalbloed. Vanwege deze lage concentraties zullen de effecten van deze stoffen van minder belang zijn geweest voor effecten op het bewustzijn. Quetiapine en ethanol zijn stoffen die de hersenfuncties dempen. Hierdoor kunnen deze stoffen het bewustzijn en het gedrag van het slachtoffer hebben beïnvloed. [24] Op grond van de resultaten van het uitgevoerd toxicologisch onderzoek kan echter niet worden geconcludeerd tot een bijdrage van ethanol, drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van het slachtoffer. Het overlijden kan hierdoor niet worden verklaard. [25]
De raadsman heeft betoogd dat het niet aannemelijk is dat de stoffen die in het lichaam van het slachtoffer zijn aangetoond hebben geleid tot het gevolg dat het slachtoffer in een staat van bewusteloosheid of onmacht verkeerde. Het hof overweegt dat vast staat dat de aangetoonde stoffen geschikt zijn om een dempend/verdovend effect teweeg te brengen op alertheid. Ze zijn daardoor naar het oordeel van het hof bruikbaar om het slachtoffer verminderd waakzaam te laten zijn. Het hof acht het hierdoor aannemelijk dat de hersenfuncties van het slachtoffer werden gedempt en/of dat hij niet in staat was weerstand te bieden tegen het op hem toegepaste geweld en/of in een (tijdelijke) staat van onmacht werd gebracht door de in zijn lichaam aangetoonde geneesmiddelen.
In de woning van het slachtoffer is naar aanwijzingen gezocht voor mensen die in de woning van het slachtoffer aanwezig kunnen zijn geweest kort voor het moment dat hij overleden is. In de vaatwasser in de keuken werd een beperkte hoeveelheid gebruikt serviesgoed aangetroffen, te weten 6 drinkglazen (aangeduid als glas 1 t/m 6) en 3 borden.
De vloeistofresten in de 6 glazen zijn onderworpen aan toxicologische onderzoeken en daaruit volgt dat in ieder van deze glazen quetiapine is aangetoond.
In glas 2 (SIN-nummer: AAKD8173NL) is naast quetiapine ook lorazepam, simvastatine en valsartan aangetoond. In glas 3 (SIN-nummer: AALO0856NL) is quetiapine en simvastatine aangetoond en is een aanwijzing verkregen voor valsartan. [26] Verder zijn in glas 1, glas 5 en glas 6 aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van betahistine. In de maaginhoud van het slachtoffer is, zoals hiervoor vermeld, onder meer quetiapine en venlafaxine aangetoond. De hoeveelheid medicijnen die in de onderzochte glazen heeft gezeten kan niet worden berekend. [27]
De hiervoor genoemde glazen die in de vaatwasser zijn aangetroffen (glas 1 t/m 6) zijn onderzocht op dactyloscopische sporen en DNA-sporen. Op glas 2 (SIN: AAJE1620NL), glas 6 (SIN: AAJE1631NL) en op een in de keuken van het slachtoffer aangetroffen rol aluminiumfolie (SIN: AALH0455NL) zijn dactyloscopische sporen van verdachte aangetroffen. [28] Op glas 2 (SIN: AAJT5849NL#01) is het DNA-profiel van verdachte aangetroffen. De kans dat een willekeurig gekozen persoon eenzelfde profiel bezit bedraagt minder dan één op één miljard. Uit het DNA-onderzoek blijkt voorts dat op glas 1 (SIN: AAJT5850NL#01), glas 5 (SIN: AAJT5846NL#01) en glas 6 (SIN: AAJT5845NL#01) een DNA-mengprofiel is aangetroffen van verdachte en het slachtoffer. [29]
3.4
Tussenconclusie hof
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat het slachtoffer tussen 18 december 2017 om 11:30 uur en 19 december 2017 om 16:43 uur is overleden. Het hof constateert dat het slachtoffer met geweld om het leven is gebracht. Gelet op het ontbreken van braaksporen gaat het hof ervan uit dat het slachtoffer de dader kende en dat hij de dader zelf zijn woning heeft binnen gelaten. Het op het slachtoffer toegepaste geweld heeft naar alle waarschijnlijkheid plaatsgevonden op het moment dat het slachtoffer in zijn bed lag. Middels toxicologisch onderzoek kon de aanwezigheid van ethanol en een hele reeks aan geneesmiddelen in het lichaamsmateriaal van het slachtoffer worden aangetoond.
Het bewustzijn/gedrag van het slachtoffer kan ten tijde van het overlijden zijn beïnvloed door de aanwezigheid van quetiapine en ethanol. De aangetoonde stoffen in het lichaam van het slachtoffer hebben op zichzelf niet kunnen bijdragen aan zijn overlijden. In de keuken van het slachtoffer is een beperkte hoeveelheid serviesgoed aangetroffen. In de 6 drinkglazen zijn nagenoeg dezelfde geneesmiddelen aangetoond die ook in het lichaamsmateriaal van het slachtoffer zijn aangetoond. Het hof stelt vast dat op glas 2 en glas 6 vingerafdrukken van verdachte zijn aangetroffen. Op glas 2 is tevens DNA van verdachte aangetoond en op glas 1, glas 5 en glas 6 is een zogeheten DNA-mengprofiel aangetroffen van verdachte en het slachtoffer.
4.
Opvallende omstandigheden betrekking hebbend op het slachtoffer
4.1
Bijzonder beperkt sociaal netwerk
De politie heeft uitgebreid onderzoek verricht naar de leefomgeving van het slachtoffer.
Uit dit onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat het slachtoffer de laatste jaren zeer teruggetrokken leefde en een bijzonder beperkt sociaal netwerk kende dat voornamelijk bestond uit zijn ouders, zijn zus en verdachte. De vader van het slachtoffer en verdachte kwamen regelmatig bij het slachtoffer thuis. Ondanks het uitgebreide onderzoek van de politie is niet gebleken dat er nog andere personen waren die in de periode voor de dood van het slachtoffer bij hem over de vloer kwamen. [30]
4.2
Relatie tussen verdachte en het slachtoffer
Verdachte verklaart dat zij in 2017 al elf jaar bevriend was met het slachtoffer. Zij leerden elkaar kennen op het moment dat verdachte een winkeltje met levensmiddelen had in [pleegplaats] . Het slachtoffer kwam daar regelmatig om boodschappen te doen. Nadien hebben zij het contact behouden. Verdachte is in al die jaren meerdere keren in de woning van het slachtoffer geweest. [31]
Volgens de vader van het slachtoffer kreeg het slachtoffer de laatste maanden van zijn leven veel bezoekjes van verdachte. Het slachtoffer verklaarde aan zijn vader dat hij er zat van was en dat hij minder contact met haar wilde. [32] Verdachte bleef ook wel eens een nachtje bij het slachtoffer slapen. [33] Een aantal weken voor het overlijden van het slachtoffer kwam verdachte vaker bij hem. Zij kwam onaangekondigd langs. [34]
Meerdere e-mails die het slachtoffer aan verdachte heeft verstuurd in de eerste helft van december 2017 bevestigen het beeld dat verdachte in december onaangekondigd bezoekjes bracht aan het slachtoffer en dat het slachtoffer daar genoeg van had. Zo heeft het slachtoffer op 6 december 2017 onder meer naar verdachte verstuurd: “
Iedere keer als jij hier bent geweest is er wat vreemds aan de hand.” en “
Je bent stiekem bezig en wat is het doel. Proberen mij uit dit huis te krijgen. Mij te doen flippen? Het is best gezellig maar met dit soort grappen heb ik liever niet meer dat je hier komt.” In een e-mail die het slachtoffer een paar uur later op 6 december 2017 heeft verstuurd, schreef hij onder andere: “
[verdachte] jij haalt rare mindgames uit met mij. Dingetjes stuk maken of veranderen. Heel raar” en: “
Iedere keer doe jij dit soort dingen als ik nog slaap. De stekker uit de telefoon trekken zodat ik onbereikbaar ben en dan komt er een smoesje dat de telefoon gevallen is.
Heel stiekem. Waarom? Vrienden pesten elkaar toch niet door stiekem kleine dingen kapot te maken of door de war te sturen?” en “
Wil je nog contact met mij hou dan op met de mindgames en de trucjes.” Vervolgens heeft het slachtoffer op 8 december 2017 onder meer aan verdachte verstuurd: “
Ik ben echt kwaad en wil je hier niet meer zomaar aan de deur hebben om mijn tijd in beslag te nemen. Ik zit liever alleen. [35]
Verdachte verklaart dat zij op 11 december 2017 voor het laatst in de woning van het slachtoffer is geweest, omdat ze door hem, toen ze hem die dag tegen was gekomen,
was uitgenodigd voor een feestje. Bij dit feestje zijn volgens verdachte ook een man en vrouw aanwezig geweest. Na het feestje is zij op de fiets van getuige [getuige 2] naar de woning van laatstgenoemde gefietst om daar vervolgens de verdere nacht te verblijven. [36] Met deze verklaring wil verdachte een mogelijke uitleg geven over de aanwezigheid van haar vingerafdrukken en DNA op de drinkglazen die in de woning van het slachtoffer zijn aangetroffen. Deze verklaring van verdachte wordt naar het oordeel van het hof weerlegd door de volgende bewijsmiddelen.
De politie heeft bovenstaande verklaring van verdachte aan getuige [getuige 2] voorgehouden. Getuige [getuige 2] heeft hier vervolgens over verklaard dat hij dit verhaal nog nooit heeft gehoord. Verdachte verbleef alleen begin december 2017 bij hem en hij kan zich niet herinneren of verdachte op 11 december 2017 nog wel bij hem sliep. [37]
De verklaring van verdachte staat daarnaast haaks op de bevindingen van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van verdachte. De cell-id's die op 11 december 2017 worden aangestraald geven geen dekking aan de woning van getuige [getuige 2] en/of van het slachtoffer. Deze cell-id's geven wel dekking aan de woning van haar partner
[partner] in [plaats 2] . In de historische verkeersgegevens is geen bevestiging gevonden voor een bezoek van verdachte aan het slachtoffer op 11 december 2017. [38]
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg bovendien niets verklaard over slechte weersomstandigheden tijdens haar fietstocht naar het huis van het slachtoffer en/of op weg terug naar de woning van getuige [getuige 2] . Het hof acht dit opmerkelijk, omdat op 11 december 2017 door het KNMI code rood – inhoudende dat wordt geadviseerd niet de weg op te gaan, tenzij dat strikt noodzakelijk is – is afgegeven voor onder andere de provincie [provincie] in verband met extreme sneeuwval. [39] Tijdens de inhoudelijke behandeling in hoger beroep verklaart verdachte voor het eerst dat zij zich deze barre weersomstandigheden nog goed weet te herinneren, omdat ze tijdens de fietstocht is gevallen. [40] Dat verdachte voor het eerst in dit stadium van de strafprocedure hierover verklaart doet naar het oordeel van het hof ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van een dergelijke verklaring.
Verder is er geen enkele duidelijkheid over welke mensen er nog meer bij het slachtoffer op het feestje zouden zijn geweest en zijn er in de woning of op informatiedragers in het geheel geen aanwijzingen gevonden voor een feestje. Zo zijn er geen uitnodigingen, berichtjes of telefooncontacten gevonden die op een feestje wijzen. [41]
Volgens de vader van het slachtoffer was zijn zoon er de man ook niet naar om feestjes te geven. [42] Dit is passend bij het beeld dat uit het onderzoek van de politie naar voren is gekomen dat het slachtoffer een sociaal gezien uiterst teruggetrokken leven leidde. In een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek tussen verdachte en haar partner, [partner] , lijkt naar voren te komen dat ook verdachte niet van feestjes hield. Zo zei de partner van verdachte tegen verdachte: ‘‘
Maar wat ik dus niet snap, al die tijd dat je bij mij bent geweest wil je nooit komen als er een feestje is, ook al is het een klein feestje. Die man die ken je bijna niet eens en daar ga je wel heen.’’ [43] Volgens de zuster van deze partner was verdachte niet op de verjaardag van haar zuster aanwezig, omdat verdachte niet van feestjes houdt. [44] Het was niet vreemd dat verdachte daar niet bij was, want zij was er bijna nooit. Verdachte had tegen de familie van haar partner gezegd dat ze mensenschuw was. [45] Voorts volgt uit het dossier dat het slachtoffer op 11 december 2017 nog een boze e-mail heeft verstuurd aan verdachte. [46] Dit maakt het naar het oordeel van het hof onwaarschijnlijk dat het slachtoffer verdachte dezelfde dag nog uitnodigt voor een feestje bij hem thuis.
Het scenario dat op 11 december 2017 een feestje heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer wordt ook overigens op geen enkele wijze ondersteund door de inhoud van het dossier. Uit onderzoek is gebleken dat het aannemelijker is dat verdachte in ieder geval van 4 op 5 december 2017 in de woning van het slachtoffer is geweest. Dit wordt ondersteund door de e-mailberichten die het slachtoffer aan verdachte heeft verstuurd op
6 en 8 december 2017 waarin hij beschuldigingen uit aan haar adres. Hieruit volgt dat verdachte vóór 6 december 2017 in de woning van het slachtoffer moet zijn geweest, hetgeen door haar stellig wordt ontkend.
Het scenario dat verdachte in de nacht van 4 op 5 december 2017 aanwezig is geweest bij het slachtoffer vindt daarnaast bevestiging in het telefoongesprek dat verdachte met getuige [partner] heeft gevoerd in combinatie met de telefoongegevens van verdachte in die periode. Getuige [partner] zegt tegen verdachte in een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek tussen beiden dan dat zij zich nog wel kan herinneren dat verdachte haar 's morgens na het feestje al om 07:15 uur belde. Verdachte zegt in dat gesprek dat ze die ochtend toen direct naar bed is gegaan en dat zij toen tot 11:00 uur heeft geslapen. [47] Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat zij op de ochtend van 5 december 2017 om 07:16 uur met haar partner belt. Haar mobiel straalt op dat moment een mast aan die vanaf de woning van getuige [partner] kan worden aangestraald. Vervolgens maakt de telefoon om 11:15 uur pas weer contact. [48]
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het hof tot de slotsom dat de verklaring van verdachte omtrent het moment waarop en de reden waarom – een feestje – verdachte voor het laatst in de woning van het slachtoffer is geweest, ongeloofwaardig is.
Vast staat dat zich na het overlijden van het slachtoffer zes glazen en drie borden in de vaatwasser bevonden, dat in deze glazen sporen van medicijnen aanwezig waren die een dempend en/of verdovend effect hebben op de alertheid, welke stoffen ook in het lichaam van het slachtoffer zijn aangetroffen, en dat op een aantal van die glazen vingerafdrukken en DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen. Dat de DNA-sporen en vingerafdrukken van verdachte mogelijk bij een eerder bezoek dan in de periode van het overlijden van het slachtoffer zijn achtergelaten, waarna het slachtoffer de glazen langere tijd niet zou hebben afgewassen, wordt naar het oordeel van het hof weersproken door de feitelijke situatie in de woning van het slachtoffer. In de keuken en in de vaatwasser van het slachtoffer is afgezien van de 6 gebruikte glazen en 3 gebruikte borden geen vuile vaat aangetroffen.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte dat de DNA-sporen en vingerafdrukken afkomstig zijn van een bezoek van verdachte op 11 december 2017
(of eerder) onaannemelijk.
4.3
Medicijngebruik door het slachtoffer
In het lichaamsmateriaal van het slachtoffer is een verscheidenheid aan geneesmiddelen aangetoond. Er is daarom onderzoek gedaan naar het medicijngebruik door het slachtoffer.
In het oog springt dat het slachtoffer een afkeer had van het gebruik van medicijnen.
Volgens zijn vader zou het slachtoffer geen medicijnen nemen als het niet echt nodig was. Hij omschrijft hem als ‘geen medicijngebruiker’. [49] Volgens de moeder van het slachtoffer moest haar zoon niets van medicijnen hebben en was hij ‘anti-rommel’. [50] Zijn zuster verklaarde dat haar broer tegen medicijnen was en tegen de farmaceutische industrie. [51]
De huisarts van het slachtoffer onderschrijft het beeld dat het slachtoffer een afkeer had van het innemen van medicijnen. De huisarts verklaart dat het slachtoffer in 2004 lorazepam voorgeschreven heeft gekregen, maar dat het slachtoffer niet bekend is met het gebruik van de overige medicatie die in zijn lichaam is aangetoond (diazepam, demethyldiazepam, quetiapine, valsartan, venlafaxine). [52]
Na grondig en uitgebreid onderzoek zijn in de woning van het slachtoffer geen medicijnverpakkingen of doordrukstrips aangetroffen die kunnen duiden op het gebruik van de hierboven genoemde geneesmiddelen door het slachtoffer zelf. Er zijn ook geen aanwijzingen dat het slachtoffer anderszins kon beschikken over de medicatie die in zijn lichaamsmateriaal is aangetoond. [53]
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden uitgesloten dat het slachtoffer alle medicatie, of tenminste een deel daarvan, willens en wetens heeft ingenomen.
Het hof verwerpt dit verweer van de raadsman. Het hof acht het door de vastgestelde feiten en omstandigheden omtrent het medicijngebruik van het slachtoffer hoogst onaannemelijk dat het slachtoffer de hele reeks aan geneesmiddelen die in zijn lichaam is aangetroffen,
bewust zelf heeft ingenomen of zich deze vrijwillig heeft laten toedienen.
4.4
Tussenconclusie hof
Het slachtoffer had een bijzonder beperkt sociaal netwerk. Alleen zijn vader en verdachte kwamen in de periode voor zijn overlijden bij hem over de vloer. De DNA-sporen en vingerafdrukken die van verdachte op enkele drinkglazen van het slachtoffer zijn aangetoond zijn niet afkomstig van een bezoek van verdachte aan het slachtoffer op
11 december 2017 of eerder. Het slachtoffer was geen medicijnengebruiker. Het hof gaat ervan uit dat het slachtoffer de in zijn lichaam aangetroffen geneesmiddelen niet zelf heeft ingenomen of zich deze niet vrijwillig heeft laten toedienen. Het hof gaat op basis van de in deze tussenconclusie uiteengezette informatie en op basis van het gegeven dat er medicijnresten in 6 drinkglazen is aangetoond uit van een scenario waarin een ander de medicatie heimelijk heeft vermengd in drinken van het slachtoffer.
5.
De betrokkenheid van verdachte
5.1
Beschikbaarheid van medicatie door verdachte
Uit het dossier volgt dat verdachte op verschillende momenten de beschikking kreeg over diverse soorten medicijnen.
Op 17 november 2017 heeft een apotheek in [pleegplaats] 30 stuks diazepam verstrekt aan verdachte. Op 20 november 2017 heeft een andere apotheek in [pleegplaats] wederom
30 stuks diazepam verstrekt aan verdachte. Volgens het recept werkt diazepam (spier)ontspannend. [54]
Getuige [getuige 3] heeft op 8 maart 2018 een verklaring afgelegd. Zij verklaart dat ze al een paar jaar geen contact met verdachte heeft gehad en dat verdachte drie/vier maanden geleden belde met de mededeling dat ze langs wilde komen. Verdachte is toen meerdere keren bij [getuige 3] geweest. [getuige 3] denkt dat dit voor kerst en oud en nieuw heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft op enig moment van [getuige 3] zes stuks quetiapine en vier stuks citalopran gekregen. [getuige 3] verklaart over het gebruik van deze pillen onder meer: ‘‘
Dit zijn beetje zware medicijnen. Zodra ik die neem dan moet ik gewoon liggen.’’ Op de vraag wat er met de getuige gebeurt als ze deze medicijnen inneemt, antwoordt ze: ‘‘
Ik word beetje duizelig.’’ [55]
Voorts komt uit het onderzoek naar voren dat verdachte in december 2017 contact zocht met getuige [getuige 4] . Uit nader onderzoek bleek dat er een vrouw op 16 december 2017 medicatie heeft weggenomen bij getuige [getuige 4] .
Ter terechtzitting in hoger beroep verklaart verdachte dat zij al 25 jaar bevriend is met getuige [getuige 4] en dat zij elkaar kennen van de kerkgemeenschap in [pleegplaats] .
Zij heeft op 16 december 2017 en op 30 december 2017 bij de woning van getuige [getuige 4] aangebeld, maar er werd niet opengedaan. Verdachte ontkent dat zij op
16 december 2017 medicatie heeft weggenomen bij getuige [getuige 4] . [56] Het hof is van oordeel dat deze verklaring van verdachte wordt weerlegd door de volgende bewijsmiddelen.
In de ochtend van 16 december 2017 boekt verdachte bij een reisbureau in het centrum van [pleegplaats] een vlucht naar Londen. Verdachte geeft daar te kennen dat ze per se diezelfde dag wil vliegen. Dat blijkt mogelijk te zijn, want haar vlucht vertrekt die dag nog om 17:50 uur. [57] Vervolgens gaat verdachte met de trein van [pleegplaats] naar [plaats 3] . Vanaf 11:29 uur straalt ze met haar telefoons masten aan in [plaats 3] . Om 11:34 uur, 11:38 uur, 11:55 uur en 12:43 uur belt ze naar het vaste telefoonnummer van getuige [getuige 4] in [plaats 3] . Er komt telkens geen gesprek tot stand. Om 13:23 uur stuurt verdachte een sms’je naar getuige [getuige 4] : ‘‘
Hoi [getuige 4] , waar ben je, wil je me even bellen? Xx.’’ Uit mastgegevens blijkt dat de telefoons van verdachte om 15:53 uur nog steeds in [plaats 3] zijn. Daarna is een beweging richting Schiphol te zien. Verdachte mist haar vlucht en reist vervolgens terug naar [pleegplaats] . [58]
Getuige [getuige 4] is naar aanleiding van deze informatie op 12 februari 2018 bij de politie gehoord. Aan haar wordt een foto van verdachte getoond. Ze herkent verdachte en noemt haar naam. [getuige 4] verklaart dat zij enkele maanden geleden een tia heeft gehad, waardoor haar herinneringen niet zo goed zijn. Ze weet wel dat verdachte enkele maanden geleden nog bij haar is geweest. Getuige [getuige 4] herinnert zich niet precies wanneer dit was, maar in elk geval voor de kerst en misschien nog wel voor december 2017. Verdachte stond toen plotseling voor haar deur. Getuige [getuige 4] kan zich niet herinneren dat verdachte haar op 16 december 2017 een paar keer heeft gebeld, maar weet wel dat zij die dag thuis is geweest. Dit kan zij zich herinneren, omdat haar zoon die dag jarig is en zij niet bij elkaar op visite waren. [59]
Wijkverpleegkundige [verpleegkundige] verleent namens thuiszorgorganisatie Icare zorg aan getuige [getuige 4] . Zij verklaart dat [getuige 4] eigenlijk iedereen binnen laat die bij haar woning aanbelt. [getuige 4] vertelde in december 2017 tegen wijkverpleegkundige [verpleegkundige] dat ze bezoek heeft gehad van een vrouw die ze nog kende uit de tijd dat ze in [pleegplaats] woonde. Deze vrouw was dwingend en overheersend en kwam zo uit het niets langs. Het viel wijkverpleegkundige [verpleegkundige] toen op dat er een stuk van de baxterrol was afgescheurd.
Dit was vreemd, temeer nu [getuige 4] nooit zelf medicatie innam. De weggenomen medicatie betreft volgens wijkverpleegkundige antidepressiva en kalmeringstabletten.
Op 30 december 2017 was dezelfde vrouw er weer. Wijkverpleegkundige [verpleegkundige] heeft [getuige 4] niet gehoord over andere mensen die bij haar in die periode over de vloer kwamen. [60]
In de zorgrapportage van getuige [getuige 4] staat op 17 december 2017 vermeld dat zij gisteren (het hof begrijpt: 16 december 2017) bezoek kreeg van een mevrouw die geld wilde en dat er medicatie was afgeknipt. [61] De medicijnen voor 17 december 2017 in de avond en voor 18 en 19 december 2017 (hele dagen) waren verdwenen. In totaal ging het om de volgende medicatie (type, sterkte en hoeveelheden):
  • venlafaxine 75 mg – 3 st
  • valsartan 80 mg – 2 st
  • simvastatine 40 mg – 2 st
  • seroquel 150 mg (quetiapine) – 15 st
  • lorazepam 2,5 mg – 3 st
  • euthyrox 100 mcg – 2 st
  • cholecalciferol 900ie – 2 st
  • dipyridamol 200 mg – 4 st
  • ecetylsal 80 mg – 2 st
  • esomeprazol sr 40 mg – 2 st
De zoon van getuige [getuige 4] verklaart dat zijn moeder hem heeft gebeld, nadat er een vrouw (‘ene [naam] ’) bij zijn moeder was geweest. Het betrof een vrouw van vroeger van de kerkgemeenschap in [pleegplaats] . Zijn moeder vertrouwde haar voor geen meter. Later hoorde hij van Icare dat er ook medicijnen waren weggenomen. [63]
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het verdachte is geweest die op
16 december 2017 op bezoek is geweest bij getuige [getuige 4] en daar medicijnen heeft weggenomen.
De raadsman heeft betoogd dat de door getuige [getuige 4] afgelegde verklaring moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad tot daadwerkelijke ondervraging van deze getuige. Het gemis van een daadwerkelijke ondervraging door de verdediging is niet gecompenseerd op andere wijze. De verklaring van getuige [getuige 4] is in deze zaak een zeer belangrijke verklaring en mogelijk zelfs beslissend. De raadsman wijst in dit kader naar de zogenoemde Vidgen-jurisprudentie. Daarnaast acht raadsman de verklaringen van getuige [getuige 4] niet betrouwbaar, gelet op haar medische gesteldheid ten tijde van haar verhoren.
Het hof overweegt hiertoe als volgt. In de strafprocedure geldt dat de verdediging op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder d van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) het recht geeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding daadwerkelijk te (doen) ondervragen. Indien voor de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om een getuige te (doen) ondervragen, kan het gebruik van een door die getuige afgelegde verklaring in de strafzaak in strijd komen met artikel 6 EVRM.
Getuige [getuige 4] heeft op 12 februari 2018 en op 23 juli 2018 in het vooronderzoek buiten aanwezigheid van de verdediging verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn op onderdelen voor verdachte belastend. Nadien heeft de verdediging verzocht om deze getuige in aanwezigheid van de verdediging nogmaals te horen. Er is afgezien van het horen van getuige [getuige 4] vanwege haar medische gesteldheid. De verdediging is hierdoor niet in staat gesteld om getuige [getuige 4] te ondervragen. Dit hoeft echter niet te leiden tot uitsluiting van de verklaringen van getuige [getuige 4] . Het hof is van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 4] niet het enige of beslissende (‘‘sole or decisive’’) bewijs is in de onderhavige zaak. Haar verklaring vindt steun in de telefoongegevens van verdachte, in de verklaring van verdachte en in de verklaringen van de getuigen [verpleegkundige] en [getuige 5] en is daardoor ingebed in meerdere bewijsmiddelen. Bovendien is slechts een gedeelte van de bewezenverklaring gebaseerd op deze bewijsmiddelen. Het hof acht het gebruik van de door getuige [getuige 4] afgelegde verklaringen, gelet op het voorgaande, niet in strijd met artikel 6 EVRM. Voorts acht het hof de verklaringen van getuige [getuige 4] - ondanks haar gezondheidstoestand ten tijde van de verhoren - betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, nu haar verklaring op belangrijke punten overeenkomt met de verklaringen van verdachte en de getuigen [verpleegkundige] en [getuige 5] .
5.2
Alibi verdachte in de periode van 16 tot 20 december 2017
Op 16 december 2017 heeft verdachte haar vlucht naar Londen gemist, terwijl zij eerder deze dag op het reisbureau heeft aangegeven die dag nog te willen vliegen. Zij reist vervolgens met de trein van Schiphol naar [pleegplaats] . Uit de historische verkeersgegeven van de telefoons van verdachte blijkt dat op 16 december 2017 om 20:24 en 20:27 uur een cell-id aan de [woonadres] (binnen het dekkingsgebied van de woning van het slachtoffer) wordt aangestraald. Vervolgens vindt om 20:34 uur een gesprek vanaf de [straat 1] in [pleegplaats] plaats. Daarna zijn alle mobiele telefoons die bij verdachte in gebruik zijn, uitgeschakeld tot 19 december 2017 om 07:14 uur. Hierdoor zijn er voor deze periode geen mastgegevens bekend en is er geen plaatsbepaling mogelijk.
Uit historische verkeersgegevens van andere telefoonnummers blijkt dat er wel geprobeerd is om in contact te komen met verdachte, onder meer door haar partner [partner] en haar zoon. Er worden geen cell-id’s gegenereerd door deze pogingen. Op 19 december 2017 om 07:13 uur worden alle mobiele nummers die in gebruik zijn bij verdachte vrijwel tegelijk weer actief. Zij ontvangt dan diverse sms-berichten van meerdere mensen die haar hebben geprobeerd te bellen. Op dat moment worden de masten aan [straat 2] en de [straat 3] te [pleegplaats] aangestraald. Op dit laatste adres is [instelling] gevestigd waar getuige [partner] werkt. [64]
Op 19 december 2017 leent verdachte de auto van getuige [partner] , maar gaat zij van [pleegplaats] met de trein naar [plaats 4] om daar bij een Grenswisselkantoor € 50,00 over te maken aan haar zoon, waarna zij weer terugkeert naar [pleegplaats] . Vanaf 19 december 2017 om 15:15 uur maken de telefoons van verdachte gebruik van de mast aan [adres] en verblijft zij bij getuige [partner] , totdat zij op 21 december 2017 door getuige [getuige 6] wordt opgehaald. [65] Bij getuige [getuige 6] verblijft zij tot het moment waarop de politie haar daar op 30 december 2017 aantreft. [66] Getuige [getuige 6] verklaart dat hij het raar vond dat verdachte zo lang bij hem in huis verbleef en dat het leek alsof ze zich bij hem verschool. [67]
Verdachte verklaart dat zij op 16 december 2017 haar vlucht naar Londen heeft gemist en dat ze vervolgens met de trein naar [pleegplaats] is gereisd. Verdachte verklaart dat ze toen naar getuige [getuige 2] of naar haar partner [partner] is gegaan. Verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en logeert daardoor altijd bij kennissen of slaapt in hotels. [68] Tevens verklaart verdachte dat zij de enige is die gebruik maakt van haar telefoons. [69]
Getuige [getuige 2] verklaart zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris dat verdachte in de periode van 16 december 2017 tot 21 december 2017 niet bij hem heeft verbleven. [70] Getuige [partner] verklaart bij de politie dat zij niet weet waar verdachte op 16 en 17 december 2017 heeft verbleven. Over de periode van 18 december tot 21 december 2017 legt getuige [partner] wisselende verklaringen af. In eerste instantie verblijft verdachte deze gehele periode bij haar, maar getuige [partner] past haar verklaring aan op het moment dat zij door de politie geconfronteerd wordt met bevindingen uit het onderzoek. Getuige [partner] blijft erbij dat ze verdachte op 18 december 2017 na haar werk rond 12:00 uur uit [pleegplaats] heeft meegenomen naar haar woning, maar verdachte heeft in de nacht van
18 op 19 december 2017 toch niet bij haar geslapen. Getuige [partner] heeft verdachte op
18 december 2017 om ongeveer 21:00 uur à 21:15 uur teruggebracht naar het ziekenhuis in [pleegplaats] , omdat daar de fiets van verdachte stond. [71]
Het hof constateert dat getuige [getuige 2] consequent ontkent dat verdachte in de periode van 16 december tot 20 december bij hem is geweest. Voorts constateert het hof dat verdachte in de periode van 16 tot 20 december 2017 voor een groot deel ook niet bij haar partner [partner] is te plaatsen. Onduidelijk is waar verdachte vanaf 20:27 uur op
16 december 2017 tot ongeveer 12:00 uur op 18 december en vanaf 21:15 uur op
18 december tot 07:14 uur op 19 december 2017 heeft verbleven. Eveneens is onduidelijk gebleven waar verdachte in de nacht van 19 december 2017 op 20 december 2017 verbleef.
5.3
Vermissing verdachte
De zoon van verdachte heeft verdachte op 29 december 2017 bij de politie als vermist opgegeven, omdat hij gedurende ongeveer een week geen contact met haar kon krijgen. [72]
Uit de verklaring van deze zoon volgt dat het niet vaker gebeurde dat hij zijn moeder niet kon bereiken en dat zij dagelijks contact met elkaar onderhielden. [73]
5.4
Conclusie hof
Het slachtoffer kreeg de laatste maanden van zijn leven geregeld bezoek van verdachte.
Het is het hof volstrekt onduidelijk gebleven waar verdachte gedurende het grootste gedeelte van de periode van 16 tot 20 december 2017 verbleef. Het hof acht het aannemelijk dat verdachte in de tussenliggende periode in [pleegplaats] verbleef, gezien de masten die verdachte met haar mobiele telefoons aanstraalt op 16 en 19 december 2017. Verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en heeft geen onderbouwd en sluitend alibi voor een groot deel van de periode van 16 december 2017 tot en met 20 december 2017. Naar het oordeel van het hof is daarmee vast komen te staan dat verdachte de tijd en gelegenheid heeft gehad om gedurende deze periode bij het slachtoffer in de woning te zijn.
Uit het toxicologisch onderzoek volgt dat in het lichaamsmateriaal van het slachtoffer ethanol en een hele reeks geneesmiddelen is aangetoond. In de woning van het slachtoffer stond een beperkte hoeveelheid gebruikt serviesgoed, te weten 6 drinkglazen en 3 borden.
In deze 6 drinkglazen zijn sporen van geneesmiddelen aangetroffen die grotendeels overeenkomen met de geneesmiddelen die in het lichaamsmateriaal van het slachtoffer zijn aangetoond. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat het slachtoffer deze geneesmiddelen gebruikte, terwijl het dossier wel sterke contra-indicaties daarvoor bevat. Op 4 van de 6 drinkglazen zijn DNA-sporen en/of vingerafdrukken van verdachte aangetoond. Vanaf 16 december 2017 heeft verdachte de beschikking gehad over alle geneesmiddelen die in het lichaam van het slachtoffer en zijn drinkglazen zijn aangetoond. Er zijn op de aangetroffen vieze vaat geen sporen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van anderen dan verdachte en het slachtoffer, terwijl er ook overigens geen aanwijzingen in het dossier te vinden zijn voor de aanwezigheid van anderen dan verdachte in de woning van het slachtoffer van 16 tot 20 december 2017. Blijkens het nomogram van Henssge kan gesteld worden dat het slachtoffer uiterlijk op dinsdag 19 december 2017, omstreeks 16:43 uur is overleden. Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte ná 16 december 2017 en vóór 19 december 2017 omstreeks 16:43 uur nog bij het slachtoffer (langs) is geweest. Bovenstaande in combinatie met de gebleken verwerking van medicijnen in drank en de aversie van verdachte tegen geneesmiddelen samen met de afwezigheid van een reden waarom het slachtoffer die medicijnen zelf zou (willen of moeten) innemen, concludeert het hof bovendien dat verdachte de pleger is geweest van het heimelijk toedienen van geneesmiddelen aan het slachtoffer.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte betrokken is geweest bij de dood van het slachtoffer. Het toedienen van de geneesmiddelen heeft, als gezegd, niet tot de dood van het slachtoffer geleid. Het inslaan van het hoofd van het slachtoffer heeft uiteindelijk tot zijn dood geleid. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het slachtoffer is op 18 december 2017 tussen 11.00 uur en 11.30 uur nog in leven gezien. Bij gebrek aan een alibi, stelt het hof vast dat verdachte vanaf dat moment tot het moment waarop het slachtoffer is overleden (uiterlijk 19 december 2017 16.43 uur) in de gelegenheid was om het slachtoffer om het leven te brengen. Het hof heeft hierboven al geconcludeerd dat verdachte in de periode na 16 december 2017 in de avond (toen zij met de trein terugkwam in [pleegplaats] ) daadwerkelijk bij het slachtoffer is geweest en hem heimelijk medicijnen heeft toegediend.
Het hof stelt vast dat het inslaan van het hoofd van het slachtoffer in hetzelfde tijdsbestek heeft plaatsgevonden als het heimelijk toedienen van de medicijnen. In het geval van het slachtoffer is dit van betekenis. Ondanks dat het een periode van een kleine drie dagen voor het toedienen van de medicatie en ruim een dag voor het ombrengen van het slachtoffer betreft, is dit in het onderhavige geval redengevend nu het slachtoffer een zeer beperkt sociaal leven had en er geen concrete aanwijzingen zijn voor contacten met anderen dan verdachte in de gegeven periode. Daarnaast overweegt het hof dat het heimelijk toedienen van de medicatie een bereidheid bij verdachte aantoont om de gezondheid van het slachtoffer nadelig te beïnvloeden. Het hof stelt tenslotte vast dat het toedienen van de medicijnencocktail aan het slachtoffer hem zodanig kan hebben beïnvloed, of dat verdachte in ieder geval kon verwachten dat dit het slachtoffer zodanig zou beïnvloeden, dat zij daardoor vervolgens de mogelijkheid had om, ondanks hun ongelijke fysieke afmetingen en kracht, het slachtoffer met een voorwerp op zijn hoofd te slaan zoals is gebeurd, zonder dat hij in staat zou zijn zich te verweren (zo verklaart de zoon van verdachte dat de lichaamslengte van zijn moeder 1.60 meter bedraagt en dat het slachtoffer een grote man betreft en volgens de moeder van het slachtoffer was haar zoon ijzersterk en zo’n grote vent. [74] ). Het kan, naar het oordeel van het hof, dan ook niet anders zijn geweest dan dat de verdachte degene is geweest die het dodelijke geweld op het slachtoffer heeft toegepast.
De hevigheid van het toegepaste geweld op het hoofd van het slachtoffer is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op zijn dood dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte dit gevolg willens en wetens heeft aanvaard. Daarmee is het opzet op de dood gegeven.
Vervolgens ligt de vraag voor of verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. Het hof stelt op grond van het beoordelingskader dat de Hoge Raad hanteert voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof verstaat de Hoge Raad bij de beoordeling of sprake is van voorbedachte raad aldus dat het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting aanknopingspunten moet bieden om vast te kunnen stellen wat de beweegredenen voor verdachte zijn geweest om tot haar daad te komen.
Het hof constateert dat de vraag of verdachte op enig moment daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar (mogelijk voorgenomen) daad en zich hiervan rekenschap heeft gegeven zich moeilijk voor strafrechtelijk bewijs leent, zeker in het onderhavige geval nu de verklaringen van verdachte en getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in verdachte is omgegaan (psychisch aspect).
Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van verdachte voor en tijdens het begaan van het feit (objectief aspect).
Het hof stelt vast dat verdachte eerst handelingen heeft verricht om geneesmiddelen te verkrijgen. Verdachte heeft deze geneesmiddelen op een later moment heimelijk aan het slachtoffer toegediend. Het hof kan op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet vaststellen wat er in de woning heeft plaatsgevonden, nadat verdachte het slachtoffer op heimelijke wijze geneesmiddelen heeft toegediend en voordat zij hem met geweld om het leven heeft gebracht. Verschillende scenario’s zijn denkbaar, maar speculatief. Het hof is hierdoor van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte continu planmatig en berekenend te werk is gegaan, zodat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte met voorbedachte raad het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de tenlastegelegde moord.
Het hof acht op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien,
wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 16 december 2017 tot en met 20 december 2017 schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Het strafdossier bevat geen concrete aanwijzingen dat een ander dan verdachte betrokken is geweest bij het toedienen van medicatie aan dan wel bij het om het leven brengen van het slachtoffer.
Het hof acht daardoor niet bewezen dat verdachte tezamen en in verenging met een ander of anderen heeft gehandeld en spreekt verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
6.
Voorwaardelijk verzoek
6.1
Verzoek verdediging
De verdediging heeft het hof verzocht een vijftal personen als getuigen te horen indien het hof tot een bewezenverklaring zal komen van enig tenlastegelegd feit. Het voorwaardelijk verzoek ziet op het horen van [getuige 2] , [getuige 6] , [getuige 4] ,
[benadeelde partij 2] en [partner] .
6.2
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorwaardelijk verzoek van de raadsman moet worden afgewezen. De advocaat-generaal acht het (nader) horen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 6] , [partner] en [benadeelde partij 2] niet noodzakelijk. Gezien de gezondheidstoestand van getuige [getuige 4] is zij niet in staat om nog te worden gehoord en dient het verzoek reeds om die reden te worden afgewezen.
6.3
Oordeel hof
Het hof heeft de getuigenverzoeken beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium.
Met betrekking tot het horen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 6] en [partner] overweegt het hof als volgt. Eerder werden hiertoe gedane verzoeken door het hof afgewezen. Het hof zal ook deze keer het verzoek tot het horen van deze getuigen afwijzen. Deze getuigen zijn meerdere keren door de politie gehoord, ook zeer recent na de delictpleging. Vervolgens zijn deze getuigen ten overstaan van een rechter-commissaris gehoord. Bij die gelegenheid was de toenmalige advocaat van verdachte aanwezig en heeft hij de mogelijkheid gekregen en gebruikt om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Deze getuigen zijn onder meer specifiek gevraagd naar de verblijfplaats en het gedrag van verdachte in de periode van 16 tot en met 20 december 2017 en zijn geconfronteerd met verklaringen die verdachte daaromtrent heeft afgelegd.
Voor de getuigen [getuige 2] en [getuige 6] geldt dat zij tevens vragen hebben beantwoord omtrent de sleutel van de woning van [getuige 2] die mogelijk in het bezit zou zijn van verdachte gedurende de tenlastegelegde periode. De raadsman heeft met betrekking tot getuige [getuige 6] aangevoerd dat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd. Het hof merkt in dit kader op dat een oordeel over de betrouwbaarheid van verklaringen is voorbehouden aan het hof.
Gelet op het voorgaande is het hof de noodzaak de getuigen [getuige 2] , [getuige 6] en [partner] zes jaar na dato nogmaals te bevragen niet gebleken.
De verdediging heeft in een eerder stadium voorts verzocht om getuige [getuige 4] te horen. De raadsheer-commissaris heeft in zijn beslissing van 20 januari 2023 daartoe onder meer het volgende overwogen.
Op 6 januari 2023 heeft een zoon van de getuige per e-mail laten weten dat de getuige aan (vasculaire) dementie lijdt en dat zij naar zijn mening niet meer in staat is te worden gehoord als getuige. De medische situatie van de getuige is nader onderbouwd met twee bijlagen, te weten een verklaring van de verpleegkundig specialist d.d. 6 januari 2023 en een evaluatie behandelbeleid d.d. 17 april 2019. Uit deze beschikbare informatie.
(…)
Gelet op het voorgaande heb ik besloten af te zien van het horen van [getuige 4] als getuige. Uit de beschikbare informatie is mij gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring bij de raadsheer-commissaris in gevaar wordt gebracht. Het voorkomen van dat gevaar weegt zwaarder dan het belang om de getuige te kunnen ondervragen.
Het hof acht de overwegingen van de raadsheer-commissaris juist en neemt deze overwegingen over. Het verzoek tot het van [getuige 4] wordt afgewezen.
Ten aanzien van het horen van getuige [benadeelde partij 2] overweegt het hof als volgt.
Het hof acht het horen van getuige [benadeelde partij 2] niet noodzakelijk ten einde de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te beantwoorden. Het ontbreekt in het onderzoek zoals dat voorligt aan enig concreet aanknopingspunt voor betrokkenheid van deze getuige bij, danwel wetenschap over het strafbare feit dat tot de dood van de getuige haar broer heeft geleid. Het verzoek is in het licht van het noodzakelijkheidscriterium onvoldoende gemotiveerd. Het verzoek tot het horen van getuige [benadeelde partij 2] wordt afgewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
zij in de periode van 16 december 2017 tot en met 20 december 2017 in de gemeente [gemeente] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met opzet
- die [slachtoffer] heimelijk meerdere kalmerende, slaapverwekkende en/of spierverslappende geneesmiddelen (waaronder quetiapine en lorazepam) toegediend, waardoor zijn hersenfuncties werden gedempt en/of hij niet in staat was weerstand te bieden en/of hij in een (tijdelijke) staat van onmacht werd gebracht en
- vervolgens meermalen met geweld met een hard voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat in de onderhavige zaak alleen een zeer langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De schending van de redelijke termijn is door de advocaat-generaal verdisconteerd in deze strafeis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een aantal feiten en omstandigheden aangevoerd die als strafmatigend ten gunste van verdachte meegewogen dienen te worden indien het hof komt tot een bewezenverklaring van enig tenlastegelegd feit. Het gaat hierbij om de schending van de redelijke termijn, de ernstige gezondheidsproblemen van verdachte in detentie, het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie en het faseringstraject wat binnenkort mogelijk van start zal gaan.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft in de periode van 16 december 2017 tot en met 20 december 2017 op een zeer gewelddadige wijze het slachtoffer in zijn woning aan de [woonadres] om het leven gebracht. Verdachte heeft eerst geneesmiddelen verzameld en heeft deze geneesmiddelen op een later moment op heimelijke wijze aan het slachtoffer toegediend. Vervolgens heeft verdachte door middel van zeer fors geweld een einde gemaakt aan het leven van het slachtoffer.
Verdachte heeft door haar handelen het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, namelijk het recht op leven. Daarnaast heeft zij onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Dit is ook door de vader en de zuster van het slachtoffer in hun slachtofferverklaringen duidelijk verwoord.
De vader en de moeder van het slachtoffer hebben hun zwaar toegetakelde zoon levenloos aangetroffen in zijn bed. Naar alle waarschijnlijkheid zullen deze gruwelijke beelden hen altijd bijblijven. Het valt de nabestaanden bovendien zwaar dat verdachte tot op de dag van vandaag geen inzicht heeft verschaft waarom zij het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
De persoon van verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 30 oktober 2023. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Anders dan de raadsman ziet het hof hierin geen strafmatigende omstandigheid. Het hof acht het zorgelijk dat verdachte zich ineens schuldig heeft gemaakt aan één van de ernstigste strafbare feiten die de wet kent.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van verdachte kennisgenomen van de volgende rapportages:
- een rapport van Reclassering Nederland zonder datum, opgemaakt door
[reclasseringswerker 1] , reclasseringswerker;
  • een brief in het kader van een trajectconsult van 23 juli 2019 naar de vraag of een Pro Justitia rapportage is geïndiceerd, opgemaakt door P.W.H. Frodl, psychiater;
  • een rapport van Reclassering Nederland van 17 oktober 2022, opgemaakt door [reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker;
  • een rapport van Reclassering Nederland van 10 mei 2023, opgemaakt door
[reclasseringswerker 3] , reclasseringswerker.
Uit hetgeen in deze rapportages is beschreven blijkt dat het onderzoek naar verdachte niet volledig is geweest, omdat verdachte niet wil meewerken aan nader onderzoek naar haar psychisch functioneren. Door het verleden van verdachte zijn er wel aanwijzingen voor psychische problematiek. De reclassering kan geen concrete risico’s inschatten en adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Verdachte heeft op geen enkel moment blijk gegeven van het nemen van verantwoordelijkheid voor haar daad tegenover de nabestaanden van het slachtoffer.
Eveneens heeft zij geen inzicht verschaft naar het eventuele achterliggende motief waarom zij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Het hof constateert dat verdachte wisselende verklaringen aflegt en dat zij zich hult in vaagheden. Een rechter in eerste aanleg heeft treffend onder woorden gebracht dat er een waas van geheimzinnigheid om verdachte heen hangt. Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid in de strafoplegging, omdat strafvervolging mede ten doel heeft de dader tot inkeer te brengen. In het onderhavige geval is dat doel (nog) niet bereikt. Voor enige clementie om die reden bestaat dan ook geen aanleiding.
De op te leggen straf
Het hof is van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig strafbaar feit. Vanwege de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd kan vanuit een oogpunt van vergelding niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, neemt het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren als uitgangspunt in de onderhavige zaak.
Het hof constateert dat er in inmiddels meer dan zes jaar is verstreken sinds de delictpleging.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn voor berechting met ongeveer 8 maanden is overschreden, waarbij meerdere factoren van invloed zijn geweest op het lange tijdsverloop. Het hof is van oordeel dat deze factoren niet allemaal aan verdachte te wijten zijn en zal daarom de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient hierop in mindering te worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de goederen die op 6 mei 2019 onder verdachte in beslag zijn genomen aan haar worden teruggeven indien dit nog niet is gebeurd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen goederen.
Oordeel van het hof
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de op 6 mei 2019 in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, aangezien het strafvorderlijk belang zich daartegen niet meer verzet.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] (de vader van het slachtoffer).
De vordering bedraagt € 30.561,86, bestaande uit € 561,86 ter vergoeding van materiële schade en € 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
2. [benadeelde partij 2] (de zus van het slachtoffer).
De vordering bedraagt € 5.638,89, ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Beide vordering zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in verband met de bepleite integrale vrijspraak. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de inhoud en hoogte van de vorderingen van de benadeelde partijen indien het hof tot een bewezenverklaring zal komen van enig tenlastegelegd feit.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De vorderingen, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zullen daarom worden toegewezen tot voornoemde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2017. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
STK: simkaart, Lycamobile meerkleurig, goednummer: G1135545.
1 STK: simkaart, Lycamobile, goednummer: G1135547.
1 STK: telefoon, Nokia zwart, goednummer: G1135551.
1 STK: telefoon, Se Yezz rood, goednummer: G1135556.
1 STK: telefoon, goednummer: G1135578.
1 STK: telefoon, Cat Samsung zwart, goednummer: G1135584.
2 STK: simkaart, goednummer: G1135561.
1 STK: telefoon, Nokia, goednummer: G1135563.
1 STK: simkaart, goednummer: 1135564.
1 STK: simkaart, Lycamobile, goednummer: G1135566.
1 STK: simkaart, Lycamobile, goednummer: G1135567.
1 STK: simkaart, Lycamobile, goednummer: G1135569.
1 STK: telefoon, iPhone grijs, goednummer: G1135572.
1 STK: telefoon, 32 Sony Ericsson roze, goednummer: G1135574.
2 STK: simkaart, goednummer: G1135575.
9 STK: papier, goednummer: G1136809.
13 STK: pot, goednummer: G1136803.
1 STK: papier, goednummer: G1136806.
2 STK: recept, goednummer: G1136807.
1 STK: pas, ABN AMRO, goednummer: G1136811.
8 STK: papier, goednummer: G1136813.
9 STK: papier, goednummer: G1136814.
1 STK: papier, goednummer: G1136816.
1 STK: papier, goednummer: G1136818.
1 STK: papier, goednummer: G1136820.
1 STK, papier, goednummer: G1136822.
1 STK, papier, goednummer: G1136824.
2 STK, pas, goednummer: G1136827.
1 STK, rijbewijs, goednummer: G1136828.
2 STK, recept, goednummer: G1136830.
1 STK, document, goednummer: G1136835.
1 STK, papier, goednummer: G1136851.
1 STK, papier, goednummer: G1136838.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.561,86 (dertigduizend vijfhonderdeenenzestig euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 561,86 (vijfhonderdeenenzestig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 30.561,86 (dertigduizend vijfhonderdeenenzestig euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 561,86 (vijfhonderdeenenzestig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 187 (honderdzevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 december 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.638,89 (vijfduizend zeshonderdachtendertig euro en negenentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.638,89 (vijfduizend zeshonderdachtendertig euro en negenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
20 december 2017.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter
mr. L.T. Wemes en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier
en op 17 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2018, p. 1319 e.v.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2018, p. 1177 e.v.
3.Proces-verbaal van bevindingen beelden [supermarkt] , d.d. 19 januari 2018, p. 1322 e.v.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2018, p. 1294.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2018, p. 1224 e.v.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2018, p. 1294.
7.Proces verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 27 januari 2017, p. 479 e.v.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2018, p. 48 van het forensisch dossier.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] , d.d. 15 januari 2018, p. 339.
10.Proces-verbaal PD-onderzoek woning, d.d. 10 september 2018, p. 71 e.v. van het forensisch dossier.
11.Proces-verbaal PD-onderzoek woning, d.d. 10 september 2018, p. 48 van het forensisch dossier.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] , d.d. 20 december 2017, p. 281 en 282.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2018, p. 44 van het forensisch dossier.
14.Definitief sectierapport d.d. 29 maart 2018, p. 472 e.v. van het forensisch dossier.
15.Radiologisch onderzoek d.d. 5 maart 2018, p. 495 e.v. van het forensisch dossier.
16.Neuropathologisch onderzoek d.d. 24 september 2018, p. 506 e.v. van het forensisch dossier.
17.NFI-rapportage ‘MIT-express onderzoek aan schedeldelen naar aanleiding van doodslag/moord in [pleegplaats] op
18.Proces-verbaal PD-onderzoek woning, d.d. 10 september 2018, p. 66 van het forensisch dossier.
19.Proces-verbaal PD-onderzoek woning, d.d. 10 september 2018, p. 76 van het forensisch dossier.
20.Proces-verbaal PD-onderzoek woning, d.d. 10 september 2018, p. 72 van het forensisch dossier.
21.Proces-verbaal bloedspoorpatroonanalyse/Luminol- en ALCV-onderzoeken d.d. 21 december 2018, p. 111.
22.NFI-rapportage ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’, d.d. 15 augustus 2018,
23.NFI-rapportage ‘Aanvullend toxicologisch onderzoek aan maaginhoud, hartbloed, inhoud van glazen en vloeistof uit een
24.NFI-rapportage ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’, d.d. 15 augustus 2018,
25.NFI aanvullend bericht d.d. 28 augustus 2018, p. 504 van het forensisch dossier.
26.NFI-rapportage ‘Aanvullend toxicologisch onderzoek aan maaginhoud, hartbloed, inhoud van glazen en vloeistof uit een
27.NFI-rapportage ‘toxicologisch onderzoek aan inhoud van serviesgoed en de maaginhoud van [slachtoffer] ’,
28.Proces-verbaal ‘dactyloscopische en DNA-onderzoeken in het TGO Arsol’, p. 164 e.v. van het forensisch dossier.
29.NFI-rapportage ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in
30.Relaas proces-verbaal d.d. 1 november 2019, p. 128.
31.De ter terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2023 door verdachte afgelegde verklaring.
32.Proces-verbaal verhoor getuige [benadeelde partij 1] , d.d. 15 januari 2018, p. 331.
33.Proces-verbaal verhoor getuige [benadeelde partij 1] , d.d. 20 december 2017, p. 283.
34.Proces-verbaal verhoor getuige [benadeelde partij 1] , d.d. 19 juni 2018, p. 346 en 347.
35.Aanvullend proces-verbaal d.d. 23 juli 2020 n.a.v. rechtshulpverzoek aan Microsoft m.b.t. het e-mailadres van
36.De ter terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2023 door verdachte afgelegde verklaring.
37.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , d.d. 23 januari 2018, p. 396 en 370.
38.Proces-verbaal van bevindingen historische verkeersgegevens [verdachte] , d.d. 20 februari 2018, p. 1425 e.v.
39.Uitdraai internetpagina [krant] , ADM-016-01, P. 1172 e.v.
40.De ter terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2023 door verdachte afgelegde verklaring.
41.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 juli 2019, p. 2075.
42.Proces-verbaal verhoor getuige [benadeelde partij 1] , d.d. 19 juni 2018, p. 351.
43.Uitdraai tapgesprek tussen verdachte en [partner] , p. 2048 e.v.
44.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 9] , d.d. 20 maart 2018, p. 851.
45.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 9] , d.d. 4 oktober 2019, p. 856.
46.Aanvullend proces-verbaal d.d. 23 juli 2020 n.a.v. rechtshulpverzoek aan Microsoft m.b.t. het e-mailadres van
47.Uitdraai tapgesprek tussen verdachte en [partner] , p. 2048 e.v.
48.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2019, p. 2067 en 2068.
49.Proces-verbaal verhoor getuige [benadeelde partij 1] , d.d. 15 januari 2018, p. 330.
50.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 7] , d.d. 12 januari 2018, p. 365.
51.Proces-verbaal verhoor getuige [benadeelde partij 2] , d.d. 24 december 2017, p. 451.
52.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2018, p. 1853.
53.Relaas proces-verbaal d.d. 1 november 2019, p. 28.
54.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2019, p. 1895 e.v.
55.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , d.d. 8 maart 2018, p. 832 e.v.
56.De ter terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2023 door verdachte afgelegde verklaring.
57.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 juli 2019, p. 2070.
58.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 juli 2019, p. 2070. Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 maart 2018, p. 1454.
59.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] , d.d. 12 februari 2018, p. 800 e.v.
60.Proces-verbaal verhoor getuige [verpleegkundige] , d.d. 4 september 2018, p. 946 e.v.
61.Bijlage bij het proces-verbaal verhoor getuige [verpleegkundige] , d.d. 4 september 2018, p. 950.
62.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 13 september 2018, p. 1868 e.v.
63.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] , d.d. 4 september 2018, p. 951 e.v.
64.Proces-verbaal van bevindingen historische verkeersgegevens verdachte d.d. 20 februari 2018, p. 1425 e.v.
65.Proces-verbaal van bevindingen tijdlijn juni 2017 tot en met 8 januari 2018, d.d. 25 juli 2019, p. 2062 e.v.
66.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] , d.d. 30 december 2017, p. 495 e.v.
67.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] , d.d. 23 april 2018, p. 508 e.v.
68.De ter terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2023 door verdachte afgelegde verklaring.
69.Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 30 december 2018, p. 526.
70.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , d.d. 23 januari 2018, p. 396.
71.Proces-verbaal verhoor getuige [partner] , d.d. 9 mei 2018, p. 687 e.v.
72.Mutatie rapport inzake vermissing meerderjarig persoon d.d. 29 december 2017, p. 1163 e.v.
73.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8] , d.d. 12 februari 2019, p. 968.
74.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8] , d.d. 12 februari 2019, p. 968.