6.3Oordeel hof
Het hof heeft de getuigenverzoeken beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium.
Met betrekking tot het horen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 6] en [partner] overweegt het hof als volgt. Eerder werden hiertoe gedane verzoeken door het hof afgewezen. Het hof zal ook deze keer het verzoek tot het horen van deze getuigen afwijzen. Deze getuigen zijn meerdere keren door de politie gehoord, ook zeer recent na de delictpleging. Vervolgens zijn deze getuigen ten overstaan van een rechter-commissaris gehoord. Bij die gelegenheid was de toenmalige advocaat van verdachte aanwezig en heeft hij de mogelijkheid gekregen en gebruikt om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Deze getuigen zijn onder meer specifiek gevraagd naar de verblijfplaats en het gedrag van verdachte in de periode van 16 tot en met 20 december 2017 en zijn geconfronteerd met verklaringen die verdachte daaromtrent heeft afgelegd.
Voor de getuigen [getuige 2] en [getuige 6] geldt dat zij tevens vragen hebben beantwoord omtrent de sleutel van de woning van [getuige 2] die mogelijk in het bezit zou zijn van verdachte gedurende de tenlastegelegde periode. De raadsman heeft met betrekking tot getuige [getuige 6] aangevoerd dat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd. Het hof merkt in dit kader op dat een oordeel over de betrouwbaarheid van verklaringen is voorbehouden aan het hof.
Gelet op het voorgaande is het hof de noodzaak de getuigen [getuige 2] , [getuige 6] en [partner] zes jaar na dato nogmaals te bevragen niet gebleken.
De verdediging heeft in een eerder stadium voorts verzocht om getuige [getuige 4] te horen. De raadsheer-commissaris heeft in zijn beslissing van 20 januari 2023 daartoe onder meer het volgende overwogen.
Op 6 januari 2023 heeft een zoon van de getuige per e-mail laten weten dat de getuige aan (vasculaire) dementie lijdt en dat zij naar zijn mening niet meer in staat is te worden gehoord als getuige. De medische situatie van de getuige is nader onderbouwd met twee bijlagen, te weten een verklaring van de verpleegkundig specialist d.d. 6 januari 2023 en een evaluatie behandelbeleid d.d. 17 april 2019. Uit deze beschikbare informatie.
(…)
Gelet op het voorgaande heb ik besloten af te zien van het horen van [getuige 4] als getuige. Uit de beschikbare informatie is mij gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring bij de raadsheer-commissaris in gevaar wordt gebracht. Het voorkomen van dat gevaar weegt zwaarder dan het belang om de getuige te kunnen ondervragen.
Het hof acht de overwegingen van de raadsheer-commissaris juist en neemt deze overwegingen over. Het verzoek tot het van [getuige 4] wordt afgewezen.
Ten aanzien van het horen van getuige [benadeelde partij 2] overweegt het hof als volgt.
Het hof acht het horen van getuige [benadeelde partij 2] niet noodzakelijk ten einde de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te beantwoorden. Het ontbreekt in het onderzoek zoals dat voorligt aan enig concreet aanknopingspunt voor betrokkenheid van deze getuige bij, danwel wetenschap over het strafbare feit dat tot de dood van de getuige haar broer heeft geleid. Het verzoek is in het licht van het noodzakelijkheidscriterium onvoldoende gemotiveerd. Het verzoek tot het horen van getuige [benadeelde partij 2] wordt afgewezen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
zij in de periode van 16 december 2017 tot en met 20 december 2017 in de gemeente [gemeente] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met opzet
- die [slachtoffer] heimelijk meerdere kalmerende, slaapverwekkende en/of spierverslappende geneesmiddelen (waaronder quetiapine en lorazepam) toegediend, waardoor zijn hersenfuncties werden gedempt en/of hij niet in staat was weerstand te bieden en/of hij in een (tijdelijke) staat van onmacht werd gebracht en
- vervolgens meermalen met geweld met een hard voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat in de onderhavige zaak alleen een zeer langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De schending van de redelijke termijn is door de advocaat-generaal verdisconteerd in deze strafeis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een aantal feiten en omstandigheden aangevoerd die als strafmatigend ten gunste van verdachte meegewogen dienen te worden indien het hof komt tot een bewezenverklaring van enig tenlastegelegd feit. Het gaat hierbij om de schending van de redelijke termijn, de ernstige gezondheidsproblemen van verdachte in detentie, het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie en het faseringstraject wat binnenkort mogelijk van start zal gaan.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft in de periode van 16 december 2017 tot en met 20 december 2017 op een zeer gewelddadige wijze het slachtoffer in zijn woning aan de [woonadres] om het leven gebracht. Verdachte heeft eerst geneesmiddelen verzameld en heeft deze geneesmiddelen op een later moment op heimelijke wijze aan het slachtoffer toegediend. Vervolgens heeft verdachte door middel van zeer fors geweld een einde gemaakt aan het leven van het slachtoffer.
Verdachte heeft door haar handelen het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, namelijk het recht op leven. Daarnaast heeft zij onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Dit is ook door de vader en de zuster van het slachtoffer in hun slachtofferverklaringen duidelijk verwoord.
De vader en de moeder van het slachtoffer hebben hun zwaar toegetakelde zoon levenloos aangetroffen in zijn bed. Naar alle waarschijnlijkheid zullen deze gruwelijke beelden hen altijd bijblijven. Het valt de nabestaanden bovendien zwaar dat verdachte tot op de dag van vandaag geen inzicht heeft verschaft waarom zij het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
De persoon van verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 30 oktober 2023. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Anders dan de raadsman ziet het hof hierin geen strafmatigende omstandigheid. Het hof acht het zorgelijk dat verdachte zich ineens schuldig heeft gemaakt aan één van de ernstigste strafbare feiten die de wet kent.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van verdachte kennisgenomen van de volgende rapportages:
- een rapport van Reclassering Nederland zonder datum, opgemaakt door
[reclasseringswerker 1] , reclasseringswerker;
- een brief in het kader van een trajectconsult van 23 juli 2019 naar de vraag of een Pro Justitia rapportage is geïndiceerd, opgemaakt door P.W.H. Frodl, psychiater;
- een rapport van Reclassering Nederland van 17 oktober 2022, opgemaakt door [reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker;
- een rapport van Reclassering Nederland van 10 mei 2023, opgemaakt door
[reclasseringswerker 3] , reclasseringswerker.
Uit hetgeen in deze rapportages is beschreven blijkt dat het onderzoek naar verdachte niet volledig is geweest, omdat verdachte niet wil meewerken aan nader onderzoek naar haar psychisch functioneren. Door het verleden van verdachte zijn er wel aanwijzingen voor psychische problematiek. De reclassering kan geen concrete risico’s inschatten en adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Verdachte heeft op geen enkel moment blijk gegeven van het nemen van verantwoordelijkheid voor haar daad tegenover de nabestaanden van het slachtoffer.
Eveneens heeft zij geen inzicht verschaft naar het eventuele achterliggende motief waarom zij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Het hof constateert dat verdachte wisselende verklaringen aflegt en dat zij zich hult in vaagheden. Een rechter in eerste aanleg heeft treffend onder woorden gebracht dat er een waas van geheimzinnigheid om verdachte heen hangt. Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid in de strafoplegging, omdat strafvervolging mede ten doel heeft de dader tot inkeer te brengen. In het onderhavige geval is dat doel (nog) niet bereikt. Voor enige clementie om die reden bestaat dan ook geen aanleiding.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig strafbaar feit. Vanwege de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd kan vanuit een oogpunt van vergelding niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, neemt het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren als uitgangspunt in de onderhavige zaak.
Het hof constateert dat er in inmiddels meer dan zes jaar is verstreken sinds de delictpleging.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn voor berechting met ongeveer 8 maanden is overschreden, waarbij meerdere factoren van invloed zijn geweest op het lange tijdsverloop. Het hof is van oordeel dat deze factoren niet allemaal aan verdachte te wijten zijn en zal daarom de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient hierop in mindering te worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de goederen die op 6 mei 2019 onder verdachte in beslag zijn genomen aan haar worden teruggeven indien dit nog niet is gebeurd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen goederen.
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de op 6 mei 2019 in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, aangezien het strafvorderlijk belang zich daartegen niet meer verzet.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] (de vader van het slachtoffer).
De vordering bedraagt € 30.561,86, bestaande uit € 561,86 ter vergoeding van materiële schade en € 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
2. [benadeelde partij 2] (de zus van het slachtoffer).
De vordering bedraagt € 5.638,89, ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Beide vordering zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in verband met de bepleite integrale vrijspraak. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de inhoud en hoogte van de vorderingen van de benadeelde partijen indien het hof tot een bewezenverklaring zal komen van enig tenlastegelegd feit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De vorderingen, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zullen daarom worden toegewezen tot voornoemde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2017. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
STK: simkaart, Lycamobile meerkleurig, goednummer: G1135545.
1 STK: simkaart, Lycamobile, goednummer: G1135547.
1 STK: telefoon, Nokia zwart, goednummer: G1135551.
1 STK: telefoon, Se Yezz rood, goednummer: G1135556.
1 STK: telefoon, goednummer: G1135578.
1 STK: telefoon, Cat Samsung zwart, goednummer: G1135584.
2 STK: simkaart, goednummer: G1135561.
1 STK: telefoon, Nokia, goednummer: G1135563.
1 STK: simkaart, goednummer: 1135564.
1 STK: simkaart, Lycamobile, goednummer: G1135566.
1 STK: simkaart, Lycamobile, goednummer: G1135567.
1 STK: simkaart, Lycamobile, goednummer: G1135569.
1 STK: telefoon, iPhone grijs, goednummer: G1135572.
1 STK: telefoon, 32 Sony Ericsson roze, goednummer: G1135574.
2 STK: simkaart, goednummer: G1135575.
9 STK: papier, goednummer: G1136809.
13 STK: pot, goednummer: G1136803.
1 STK: papier, goednummer: G1136806.
2 STK: recept, goednummer: G1136807.
1 STK: pas, ABN AMRO, goednummer: G1136811.
8 STK: papier, goednummer: G1136813.
9 STK: papier, goednummer: G1136814.
1 STK: papier, goednummer: G1136816.
1 STK: papier, goednummer: G1136818.
1 STK: papier, goednummer: G1136820.
1 STK, papier, goednummer: G1136822.
1 STK, papier, goednummer: G1136824.
2 STK, pas, goednummer: G1136827.
1 STK, rijbewijs, goednummer: G1136828.
2 STK, recept, goednummer: G1136830.
1 STK, document, goednummer: G1136835.
1 STK, papier, goednummer: G1136851.
1 STK, papier, goednummer: G1136838.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.561,86 (dertigduizend vijfhonderdeenenzestig euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 561,86 (vijfhonderdeenenzestig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 30.561,86 (dertigduizend vijfhonderdeenenzestig euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 561,86 (vijfhonderdeenenzestig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 187 (honderdzevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 december 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.638,89 (vijfduizend zeshonderdachtendertig euro en negenentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.638,89 (vijfduizend zeshonderdachtendertig euro en negenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
20 december 2017.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter
mr. L.T. Wemes en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier
en op 17 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken