ECLI:NL:GHARL:2024:3199

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
21-000299-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens tijdelijke ziekelijke stoornis na mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1949, heeft op 26 juni 2021 de benadeelde partij mishandeld door deze te trappen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij tot € 500,00 toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 23 april 2024 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de verdachte vrij te spreken. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van de verdediging, die zich baseerden op een schrijven van neuroloog [naam neuroloog], waarin werd gesteld dat de verdachte zeer waarschijnlijk een licht traumatisch hersenletsel heeft opgelopen, wat heeft geleid tot ongericht agressief gedrag zonder dat hij zich daarvan bewust was.

Het hof heeft geoordeeld dat er sprake was van een tijdelijke ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte is daarom ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, en de verdachte is verplicht om € 500,00 te betalen als schadevergoeding. Het hof heeft de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021 vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000299-23
Uitspraak d.d.: 7 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 januari 2023 met parketnummer 18-026605-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1949,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. N. Brands, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 20 januari 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 (subsidiair 15 dagen hechtenis). De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is toegewezen tot een bedrag van € 500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juni 2021 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] te trappen op/tegen het been;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de mishandeling omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet.
Het hof overweegt hieromtrent dat blijkens geldende jurisprudentie van de Hoge Raad slechts sprake is van het ontbreken van opzet, als vaststaat dat de betrokkene ten tijde van het delict aan een zodanig ernstige psychische stoornis heeft geleden dat hij dientengevolge van elk inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Hiervan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (o.a. HR 9 december 2008, NJ 2009/157 en HR 9 maart 2010, NJ 2010/160).
De verdediging heeft het hof een schrijven van 10 februari 2023 doen toekomen van neuroloog [naam neuroloog] . [naam neuroloog] heeft weliswaar aangegeven dat personen zich in de posttraumatische fase na de hersenschudding agressief kunnen gedragen zonder dat zij zich daarvan bewust zijn, maar het hof is van oordeel dat hiermee nog niet is vast komen te staan dat verdachte geen enkel inzicht meer had in de reikwijdte van zijn gedragingen.
Het hof is voorts van oordeel dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 juni 2021 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] te trappen tegen het been.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Om te bepalen of en zo ja, in welke mate het bewezenverklaarde feit aan verdachte is toe te rekenen, heeft het hof acht geslagen op voormeld schrijven van neuroloog [naam neuroloog] .
Uit het hiervoor bedoelde stuk volgt dat [naam neuroloog] verdachte heeft gesproken om te beoordelen wat er met betrekking tot het fietsongeval op 26 juni 2021 gebeurd kan zijn en hoe dit mogelijk heeft doorgewerkt in het gedrag van verdachte nadien. Het hof heeft, net als de advocaat-generaal, geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en de bevindingen van [naam neuroloog] .
[naam neuroloog] is op basis van een gesprek met verdachte en bestudering van medische correspondentie tot de conclusie gekomen dat verdachte zeer waarschijnlijk een licht traumatisch hersenletsel heeft doorgemaakt waarbij een vrije lange periode van posttraumatisch geheugenverlies heeft bestaan met ongericht agressief gedrag waar verdachte zelf geen weet van heeft gehad. [naam neuroloog] baseert dit onder meer op de locatie van de hoofdwond van verdachte in combinatie met het door verdachte vertoonde gedrag. Het feit dat verdachte zich pas weer dingen herinnert vanaf het moment dat hij in het ziekenhuis was en verdachte daar ook weer rustig was, past daarbij aldus [naam neuroloog] . Van andere mogelijke oorzaken van agressief gedrag door verdachte, zoals drankgebruik, heeft de deskundige gemotiveerd aangegeven waarom hij die minder aannemelijk acht.
Gelet op de bevindingen van [naam neuroloog] stelt het hof vast dat bij verdachte sprake is geweest van een tijdelijke ziekelijke stoornis van de geestvermogens op grond waarvan het bewezenverklaarde feit in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De verdachte is ten aanzien van het bewezenverklaarde daarom niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeeltde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legtaan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaaltde duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaaltdat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaaltde aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 juni 2021.
Aldus gewezen door
mr. A.F. van Kooij, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.M.M. Hendriks Vettehen, griffier,
en op 7 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.