ECLI:NL:GHARL:2024:3108

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.333.854
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en beoordeling van schuldenlast in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, verzocht om de kinderalimentatie voor zijn jongste kind, geboren in 2007, te herzien. De rechtbank Overijssel had eerder bepaald dat de man € 200,- per maand moest betalen, maar de man stelde dat deze bijdrage niet aan de wettelijke maatstaven voldeed vanwege zijn problematische schuldenlast. Het hof oordeelde dat de man sinds 2014 onder bewind stond en dat zijn schulden niet vermijdbaar of verwijtbaar waren. Het hof heeft vastgesteld dat de man vanaf 22 oktober 2020 tot heden de kinderalimentatie gelijkgesteld moet worden aan hetgeen hij feitelijk heeft betaald. Voor de toekomst is bepaald dat de man een minimale bijdrage van € 25,- per maand moet betalen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en stelde de nieuwe alimentatie vast, waarbij het belang van het kind voorop stond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de financiële situatie van de man en de impact van zijn schulden op de alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.854
(zaaknummer rechtbank Overijssel 287947)
beschikking van 2 mei 2024
in de zaak van
[de bewindvoerder],
in de hoedanigheid van bewindvoerder van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.S.M. Oude Breuil,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 2 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 oktober 2023;
  • een journaalbericht namens de man van 27 maart 2024 met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening schriftelijk kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren [naam1] namens de bewindvoerder en de advocaat namens de man. De oproep voor de vrouw is aangetekend verstuurd, zij is niet verschenen.
3. De feiten
3.1
De man en de vrouw hebben een relatie gehad en daaruit zijn drie kinderen geboren. Deze procedure gaat over de door de man te betalen bijdrage in de verzorging en opvoeding (verder ook: kinderalimentatie) van het jongste kind, genaamd [de minderjarige] , geboren [in] 2007 te [woonplaats1] . De vrouw heeft het gezag over [de minderjarige] en [de minderjarige] woont bij haar.
3.2
Bij beschikking van 30 maart 2021 heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige] met ingang van 22 oktober 2020 bepaald op € 200,- per maand.

4.Het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man om de kinderalimentatie met ingang van 22 oktober 2020, dan wel met ingang van de datum van het verzoekschrift (te weten 3 november 2022), dan wel met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, op nihil, dan wel op een bedrag als de rechtbank juist acht, vast te stellen, afgewezen.
4.2
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en komt daarom in hoger beroep. De man heeft zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 11 april 2024 gewijzigd en verzoekt het hof thans, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie met ingang van 22 oktober 2020 tot heden gelijk te stellen aan hetgeen de man feitelijk heeft betaald en de kinderalimentatie met ingang van de datum van deze beschikking op nihil te stellen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Wijziging beschikking
5.1
Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Op grond van artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
De man stelt dat de in de beschikking van 30 maart 2021 vastgestelde kinderalimentatie van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Hij verwijst daarbij naar de hoogte van zijn inkomen gedurende de afgelopen jaren en naar de schulden.
De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat de man op dit moment bij zijn nieuwe partner verblijft en als leefgeld een bedrag van € 500,- per maand ontvangt. Van dit bedrag moet hij ook een bijdrage aan zijn partner, bij wie hij woont, voldoen ten behoeve van de vaste lasten. De overige inkomsten van de man worden gebruikt om de kinderalimentatie en andere kosten van te voldoen. Volgens de bewindvoerder zal de man moeten worden aangemeld bij een instantie voor een minnelijke schuldsaneringsregeling, maar vermoedelijk is de wettelijke schuldsaneringsregeling nodig. Dit kan pas als er vijf jaar lang geen nieuwe schulden zijn ontstaan. De jongste schuld – die is ontstaan wegens advocaatkosten in een procedure over een omgangsregeling tussen de man en de kinderen – is inmiddels bijna vijf jaar oud.
5.3
Het hof is gelet op de inhoud van de stukken en het besprokene ter zitting van oordeel dat de kinderalimentatie over de periode vanaf 22 oktober 2020 tot heden moet worden gelijkgesteld aan hetgeen de man feitelijk heeft betaald en dat de man vanaf nu moet bijdragen in de kosten van [de minderjarige] met het minimale bedrag van € 25,- per maand. Het hof legt hierna uit waarom.
5.4
Gebleken is dat kantonrechter de man en de vrouw met ingang van 5 december 2014 onder bewind heeft gesteld, omdat sprake was van problematische schulden. De man en de vrouw zijn in 2018 uiteen gegaan en op dat moment was nog steeds sprake van problematische schulden. Volgens de man is in verband daarmee toen geen kinderalimentatie vastgesteld. Namens de vrouw is op 22 oktober 2020 een verzoek tot vaststelling kinderalimentatie ingediend. De bewindvoerder van de man heeft in die procedure verstek laten gaan. De rechtbank heeft het verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie daarom als niet weersproken en op de wet gegrond toegewezen. De bewindvoerder is niet in hoger beroep gekomen van deze beschikking.
Uit de stukken en de verklaring van de bewindvoerder leidt het hof af dat er op dat moment nog steeds sprake was van problematische schulden (circa € 60.000,-). Het bevreemdt het hof daarom dat er geen verweer is gevoerd in die procedure door de bewindvoerder en dat pas op 3 november 2022 een verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie namens de man bij de rechtbank is ingediend. De vertegenwoordiger van [de bewindvoerder] die de uitvoering van het bewind sinds juni 2022 voor haar rekening neemt, heeft ter zitting bij dit hof meegedeeld dat zij geen verklaring heeft voor de gang van zaken. Het is haar wel bekend dat haar voorganger een periode ziek is geweest.
Verder is ter zitting toegelicht dat de kinderalimentatie tot nu toe wel volledig is betaald aan de vrouw, omdat de bewindvoerder wil voorkomen dat er nieuwe kosten/schulden ontstaan door inschakeling door de vrouw van het LBIO (Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen).
Uit de door de bewindvoerder opgestelde overzichten van de schulden van de man van 23 mei 2022 en 27 maart 2024 blijkt dat de schuldenlast van de man de afgelopen jaren onverminderd groot is gebleven.
Het hof constateert dat het heel goed zou kunnen dat indien (namens) de man in 1e of 2e aanleg verweer was gevoerd er een lager bedrag of geen bedrag aan kinderalimentatie was uitgekomen. De hiervoor geschetste gang van zaken, die voor rekening en risico van de man is, in verband met de vaste jurisprudentie dat een rechter in het algemeen behoedzaam gebruik moet maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling (HR 25 januari 2008, ECLI:NL:2008:BB9246), brengt echter voor het hof mee dat de kinderalimentatie vanaf
22 oktober 2020 tot heden moet worden gelijkgesteld aan hetgeen de man feitelijk heeft betaald, conform hetgeen door de man na aanpassing ter mondelinge behandeling in hoger beroep ook is verzocht.
5.5
Voor wat betreft de periode vanaf heden overweegt het hof als volgt, De man ontvangt op dit moment een WIA-uitkering van € 1.674,97 bruto, ofwel € 1.336,30 netto per maand. Daarnaast heeft de man aanspraak op een rente van de Deutsche Rentenversicherung van € 244,38 bruto, ofwel € 215,92 netto per maand, maar deze aanspraak eindigt op
31 mei 2024. De Expertgroep Alimentatie stelt de forfaitaire kosten van levensonderhoud in 2024 op € 1.270,- (inclusief wooncomponent van € 189,-) per maand. Gelet op de hoogte van de inkomsten van de man en de hoogte van zijn schuldenlast staat daarom voldoende vast dat hij niet staat is om de kinderalimentatie van € 230,51 per maand te voldoen. De aanwezige schulden kunnen gelet op het feit dat een groot deel van de schulden nog dateert uit de periode dat de man en de vrouw samenwoonden en gelet op het feit dat de man en de vrouw sinds 2014 onder bewind stonden, en de man op dit moment nog steeds onder bewind staat, niet worden gekwalificeerd als vermijdbaar en/of verwijtbaar. Dat de man op dit moment volgens de bewindvoerder beperkt aflost op de schulden, te weten met een bedrag van € 35,- per maand aan het LAVG (Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders) en met € 100,- per maand op de schuld aan zijn advocaat, maakt dit niet anders.
Het hof heeft geen volledig inzicht in de financiële situatie van de man wat betreft zijn lasten. Kennelijk ontvangt hij leefgeld van de bewindvoerder en draagt hij met een deel van dit leefgeld bij in de vaste lasten van zijn partner. Het hof ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het advies van de Expertgroep Alimentatie om een minimumdraagkracht van € 25,- per maand aan te nemen bij een inkomen tot € 1.815,- netto per maand. Op basis van de stukken die zijn overgelegd in deze procedure kan het hof niet vaststellen dat deze minimumbijdrage voor de man zal leiden tot een onaanvaardbare situatie.
5.6
Het hof overweegt tot slot dat de onderbewindstelling van de man inmiddels bijna tien jaar loopt en de bewindvoerder de financiële situatie van de man in die periode niet onder controle heeft gekregen. Het hof vraagt zich dan ook af of de uitvoering van dit bewind in deze periode wel naar behoren is uitgevoerd. De situatie van de man is in ieder geval inmiddels wel onder de aandacht. Daartegenover staat dat de man kennelijk niet altijd reageert op berichten van zijn bewindvoerder en/of advocaat zodat het hof de man adviseert dat in het vervolg wel te doen. Immers moet hij de bewindvoerder wel in staat stellen om zijn werk goed te doen.
5.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 2 augustus 2023, en opnieuw beschikkende:
stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] over de periode van 22 oktober 2020 tot de datum van deze beschikking vast op het door de man aan de vrouw betaalde bedrag;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 30 maart 2021 en bepaalt dat de man met ingang van heden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 25,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.P. den Hollander en I.J. Pieters, bijgestaan door de griffier, en is op 2 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.