ECLI:NL:GHARL:2024:3105

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
21-005790-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging taakstraf voor poging tot afdreiging met gokverslaving als factor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor een poging tot afdreiging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte had in de periode van 21 juni 2018 tot en met 22 juni 2018 geprobeerd een slachtoffer te dwingen tot het aangaan van een schuld door deze te bedreigen met de openbaring van een geheim. De verdachte heeft in hoger beroep zijn eerdere ontkenning ingetrokken en erkend dat hij het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Het hof heeft rekening gehouden met de gokverslaving van de verdachte en zijn motivatie om behandeling te ondergaan. Het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, passend was, in plaats van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat het hof in een andere zaak al een taakstraf had opgelegd. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005790-18
Uitspraak d.d.: 1 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 23 oktober 2018 met parketnummer 05-121834-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-062674-17, in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [verblijfplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Gelderland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter van 23 oktober 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat en omdat het hof tot een andere strafoplegging komt.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of op omstreeks de periode van 21 juni 2018 tot en met 22 juni 2018 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen tot het aangaan van een schuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten het afsluiten van een of meerdere telefoonabonnement(en), door die voornoemde [slachtoffer] te bedreigen met smaad, smaadschrift en/of de openbaring van een geheim, door opzettelijk (nadat hij of zijn mededader eerst via www.bullchat.com een of meerdere berichten naar voornoemde [slachtoffer] had(den) gestuurd en/of een afspraak voor seksueel contact met die voornoemde [slachtoffer] en met een nog ander onbekend gebleven persoon had(den) gemaakt en/of daarbij/daarna (meermalen) die voornoemde [slachtoffer] had(den) voorgesteld om seks te hebben met een 15-jarige, althans met een minderjarige jongen), (meermalen) persoonlijk contact aan te gaan met die voornoemde [slachtoffer] (bij/in de woning van voornoemde [slachtoffer] ) met de strekking dat voornoemde [slachtoffer] seks met een minderjarige had en/of dat hij, verdachte, voor een stichting werkte die minderjarige jongens moest beschermen, en/of dat het na betaling van een geldbedrag van 750 euro door die voornoemde [slachtoffer] nog niet klaar was en/of dat de stichting telefoons nodig had en/of dat hij, verdachte, het betaalde geldbedrag van 750 euro terug zou betalen aan die voornoemde [slachtoffer] als die voornoemde [slachtoffer] vier telefoonabonnement zou afsluiten en/of dat als die voornoemde [slachtoffer] dit niet zou doen, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader wereldkundig wilde(n) maken dat die voornoemde [slachtoffer] seksafspraken met minderjarige jongens zou maken, althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Verklaring van verdachte in hoger beroep

Het hof overweegt dat verdachte in hoger beroep voor een andere proceshouding heeft gekozen. Hij heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij, in tegenstelling tot wat hij bij de politie en in eerste aanleg heeft verklaard, het ten laste gelegde heeft gepleegd. Hij heeft geprobeerd aangever vier telefoonabonnementen te laten afsluiten wat niet is gelukt. Hij is daarvoor meermalen bij aangever langs gegaan en heeft zich voorgedaan als vertegenwoordiger van een stichting tegen kindermisbruik. Hij heeft in die hoedanigheid aangever gedreigd diens vermeende seksafspraken met minderjarigen bekend te maken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 21 juni 2018 tot en met 22 juni 2018 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het aangaan van een schuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten het afsluiten van meerdere telefoonabonnementen, door die voornoemde [slachtoffer] te bedreigen met de openbaring van een geheim, meermalen persoonlijk contact aan te gaan met die voornoemde [slachtoffer] , bij de woning van voornoemde [slachtoffer] , met de strekking dat voornoemde [slachtoffer] seks met een minderjarige had en dat hij, verdachte, voor een stichting werkte die minderjarige jongens moest beschermen, dat de stichting telefoons nodig had en dat hij, verdachte, het betaalde geldbedrag terug zou betalen aan die voornoemde [slachtoffer] als die voornoemde [slachtoffer] vier telefoonabonnement zou afsluiten en dat als die voornoemde [slachtoffer] dit niet zou doen, dat hij, verdachte, wereldkundig wilde maken dat die voornoemde [slachtoffer] seksafspraken met minderjarige jongens zou maken, althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
poging tot afdreiging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangever in hem had gesteld nadat zij via een website contact met elkaar hadden gemaakt. Verdachte is daarbij planmatig te werk gegaan door op de website meerdere malen contact met aangever te zoeken en aangever vervolgens zo ver te krijgen dat hij zijn huisadres aan verdachte heeft gegeven, waarna verdachte meerdere malen bij hem aan de deur is geweest. Aangever heeft verdachte uiteindelijk binnengelaten, waarna verdachte begon te vertellen dat hij voor een stichting werkte die minderjarige jongens moet beschermen en dat aangever seks met minderjarige jongens had en daarom een donatie aan de stichting moest betalen. Als aangever dit niet zou doen, zou verdachte wereldkundig maken dat aangever seksafspraken met minderjarige jongens maakte. Dit heeft tot een zeer zware mentale druk bij aangever geleid. Dat aangever een man op leeftijd was en zich in een kwetsbare positie bevond, heeft verdachte niet van zijn handelen weerhouden. In plaats daarvan heeft verdachte de druk op aangever opgevoerd en geprobeerd hem te bewegen tot het kopen van vier telefoons met een bijbehorend abonnement teneinde de eerdere donatie terug te ontvangen en te voorkomen dat de vermeende seksafspraken met minderjarigen openbaar zouden worden gemaakt. Verdachte heeft zich hierbij valselijk voorgedaan als bestrijder van kindermisbruik en Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij een kwetsbare man -alleenstaand en op leeftijd- heeft uitgekozen als slachtoffer.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 maart 2024 – eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Bovendien is het onderhavige feit gepleegd in de proeftijd van een eerdere veroordeling.
Het hof heeft verder gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 16 april 2024, waaruit volgt dat, nu verdachte heeft erkend een gokverslaving te hebben en intrinsiek gemotiveerd lijkt om daarvoor behandeling aan te gaan, de reclassering mogelijkheden ziet om gedragsverandering en daarmee recidivevermindering te bewerkstelligen. Verdachte heeft zich ook tijdens de terechtzitting bij het hof gemotiveerd getoond voor gedragsverandering en aangegeven dat hij schoon schip wil maken. Tevens heeft het hof geconstateerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof overweegt voorts dat verdachte, gelet op wat uit het reclasseringsrapport naar voren komt en hetgeen is besproken ter terechtzitting, de kans moet krijgen om zijn leven op orde te brengen. Het hof zal daarmee rekening houden in de strafoplegging in de zaak met parketnummer 21-001039-19 die gelijktijdig met onderhavige zaak is behandeld. In de onderhavige zaak is het hof echter van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan alle door het hof in ogenschouw genomen aspecten. Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf recht doet aan de aard en de ernst van de feiten. Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Gelderland van 14 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, parketnummer 05-062674-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu het hof reeds in de zaak van verdachte met parketnummer 21-000751-18 in plaats van een bevel tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 maand, een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 30 dagen heeft bevolen, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 63 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Oost-Nederland van 18 september 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 14 augustus 2017, parketnummer 05-062674-17, voorwaardelijk opgelegde straf.
Aldus gewezen door
mr. C. Brouwer, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 1 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.