ECLI:NL:GHARL:2024:3040

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.320.860
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht notaris bij passeren testament en afwijzing beroep op klachtplicht, rechtsverwerking en verjaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgplicht van een notaris bij het passeren van een testament. De appellant, een notaris, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin was geoordeeld dat hij had behoren te weten dat de erflaatster op 8 april 2004 niet in staat was tot een redelijke waardering van de in het testament opgenomen uiterste wilsbeschikking(en). Het hof oordeelde dat de notaris geen tegenbewijs had geleverd tegen het bewijsvermoeden dat de erflaatster wilsonbekwaam was. De notaris had zich niet voldoende vergewist van de wilsbekwaamheid van de erflaatster en zijn beroep op de klachtplicht, rechtsverwerking en verjaring werd afgewezen. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de notaris in de proceskosten van de verweerder, die als eiser in conventie optrad. De proceskosten werden vastgesteld op € 343,-- aan griffierecht en € 2.428,-- aan salaris van de advocaat. Het hof verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wees verder gevorderde zaken af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.320.860
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 180402)
arrest van 30 april 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde, geen partij in reconventie
hierna: de notaris
advocaat: mr. E.A.L. van Emden
tegen
[verweerder] ,
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie, verweerder in reconventie
hierna: [verweerder]
advocaat: mr. G.D. te Biesebeek

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot dan toe verwijst het hof naar de inhoud van zijn
tussenarrest van 23 januari 2024.
1.2
Bij dat tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat [verweerder] voorshands heeft bewezen
dat de notaris had behoren te weten dat moeder op 8 april 2004 niet in staat was tot een redelijke waardering van de in het testament opgenomen uiterste wilsbeschikking(en) en het effect daarvan op de daarbij betrokken belangen. Het hof heeft de notaris vervolgens in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren van dat bewijsvermoeden door het horen van getuigen of deskundigen.
Bij journaalbericht van 14 februari 2024 heeft de notaris laten weten geen tegenbewijs te zullen leveren.
1.3
Partijen hebben arrest gevraagd. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De beoordeling in hoger beroep

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen in het tussenarrest van 23 januari 2024.
2.2
Dat betekent dat grief 2, waarin de notaris - samengevat - betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn beroep op schending van de klachtplicht van artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW), op rechtsverwerking en op verjaring op grond van artikel 3:310 BW faalt.
2.3
Dat betekent ook dat, aangezien de notaris geen tegenbewijs heeft geleverd, [verweerder] heeft bewezen dat de notaris had behoren te weten dat moeder op 8 april 2004 niet in staat was tot een redelijke waardering van de in het testament opgenomen uiterste wilsbeschikking(en) en het effect daarvan op de daarbij betrokken belangen. Daarmee faalt het betoog van de notaris dat de wilsonbekwaamheid van moeder ten tijde van het passeren van het testament op 8 april 2004 hem niet bekend was en ook niet redelijkerwijze kenbaar had moeten zijn (grief 1a), dan wel dat hij toen wel degelijk aandacht heeft gehad voor de wilsbekwaamheid en zich daarvan voldoende heeft vergewist (grief 1b).
2.4
Ook de stelling van de notaris dat hij zelfs al zou hij twijfel hebben gehad over de wilsbekwaamheid van moeder hij in dit geval alsnog redelijkerwijze had kunnen en moeten besluiten tot het verlijden van het testament (grief 1c) slaagt niet. Vast staat immers dat de notaris had behoren te weten dat moeder - kort gezegd - niet wilsbekwaam was om dit testament, met deze uiterste wilsbeschikkingen, te maken. De vraag (grief 1c) of de notaris het testament had moeten verlijden als hij twijfel zou hebben gehad over de wilsbekwaamheid van moeder hoeft het hof niet te beantwoorden. De notaris had behoren te weten dat moeder wilsonbekwaam was. Voor twijfel was geen ruimte. Ook grief 1c faalt.
2.5
Rest het hof de beoordeling van grief 3, over de veroordeling in de proceskosten door de rechtbank. De notaris betoogt dat de rechtbank toch (ten minste) de proceskosten had behoren te compenseren aangezien zowel [verweerder] als de notaris ieder op een onderdeel in het ongelijk werden gesteld. Het hof stelt voorop dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin in eerste aanleg beide partijen niet volledig gelijk krijgen, een discretionaire bevoegdheid heeft om de proceskosten al dan niet tussen die partijen te compenseren. Artikel 237 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bepaalt immers – voor zover hier van belang –
“De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd (…) indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.”
De rechtbank heeft in de mate waarin elk van partijen in het ongelijk is gesteld aanleiding gezien om van de bevoegdheid om te compenseren geen gebruik te maken en heeft dat ook gemotiveerd door te overwegen dat de notaris
“als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij”zal worden veroordeeld in de proceskosten. Dat is gelet op de inhoud van het bestreden vonnis niet onbegrijpelijk. Grief 3 slaagt niet.

3.De slotsom

3.1
De grieven slagen niet, zodat de vorderingen van de notaris in hoger beroep zullen worden afgewezen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.2
De notaris zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. De kosten van dit hoger beroep zullen aan de zijde van [verweerder] worden vastgesteld op:
- € 343,-- aan griffierecht;
- € 2.428, -- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief II).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1
veroordeelt de notaris in de proceskosten van [verweerder] vastgesteld op € 343,-- aan griffierecht en € 2.428, -- aan salaris van de advocaat;
4.2
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.3
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 7 december 2022 (zaaknummer 180402);
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.F. van Vugt, J.H. Lieber en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.