In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgplicht van een notaris bij het passeren van een testament. De appellant, een notaris, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin was geoordeeld dat hij had behoren te weten dat de erflaatster op 8 april 2004 niet in staat was tot een redelijke waardering van de in het testament opgenomen uiterste wilsbeschikking(en). Het hof oordeelde dat de notaris geen tegenbewijs had geleverd tegen het bewijsvermoeden dat de erflaatster wilsonbekwaam was. De notaris had zich niet voldoende vergewist van de wilsbekwaamheid van de erflaatster en zijn beroep op de klachtplicht, rechtsverwerking en verjaring werd afgewezen. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de notaris in de proceskosten van de verweerder, die als eiser in conventie optrad. De proceskosten werden vastgesteld op € 343,-- aan griffierecht en € 2.428,-- aan salaris van de advocaat. Het hof verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wees verder gevorderde zaken af.