3.4[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] verweren zich in het principaal hoger beroep en zijn op hun beurt met acht grieven (A tot en met H) in incidenteel hoger beroep gekomen. Zij richten hun incidenteel hoger mede tegen [appellante] in haar hoedanigheid van executeur.
In hun ‘Memorie van antwoord tevens incidenteel appel tevens incidentele vorderingen tevens vermeerdering van eisen’ (hierna: memorie van antwoord) lichten zij dat als volgt toe:
“3. Ondanks dat [appellante] haar dagvaarding niet in haar hoedanigheid van executeur heeft uitgebracht, wensen [geïntimeerde1 en 2] haar in deze procedure tevens als executeur te betrekken. [appellante] heeft immers —als het hof tot dezelfde uitleg van het testament komt — niet alleen de pet van erfgenaam op maar ook die van executeur. Bovendien heeft [appellante] — in het geval van deelgenoten — ook verplichtingen naar de andere deelgenoten op grond van de redelijkheid en billijkheid.”
Vervolgens komen zij tot de volgende vorderingen:
“ [geïntimeerde1 en 2] verzoeken het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om het vonnis van de Rechtbank Gelderland d.d. 30 juni 2021 tussen partijen gewezen met zaaknummer C/05/377895/ HA ZA 20-398, bij arrest en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie:
I. voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de vordering van appellante te verwerpen en voor recht te verklaren dat zij geen erfgenaam is in de nalatenschap van erflater
in reconventie:
II. voormeld vonnis te bekrachtigen, appellant te veroordelen in de kosten en de nakosten van de procedures in beide instanties;
in de incidentele vorderingen:
III. appellant bij wege van tussenvonnis te veroordelen ex art. 4:148 BW althans ex art. 3:166 lid 3 BW jo. art. 3:296 BW althans ex art. 3:15 j BW althans alle in sub 132 onder a t/m u in deze memorie genoemde bescheiden binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan geïntimeerden te verstrekken en bij akte in het geding te brengen en daarbij te bepalen dat appellante, wanneer zij niet of niet geheel aan deze veroordeling voldoet, jegens geïntimeerden een dwangsom verbeurt van €1.000,- voor iedere dag dat zij daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke zal zijn, althans een bedrag toe te wijzen hetgeen de rechtbank redelijk en passend acht;
IV. appellante te veroordelen in de kosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover conform art. 6:119 BW althans 6:119a BW vanaf de dag van de veroordeling tot aan de dag der algehele voldoening;
wegens vermeerdering van eisen:
V. de omvang van de nalatenschappen van moeder en erflater vast te stellen (mede op basis van nog nader in het geding te brengen stukken);
VI. de vorderingen van [geïntimeerde1 en 2] uit hoofde van de nalatenschap van moeder vast te stellen (op basis van een ander in het geding te brengen voorstel);
VII. appellante te veroordelen om binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis de schuld uit hoofde van de nalatenschap van moeder aan [geïntimeerde1 en 2] te voldoen, op welk bedrag in mindering strekt het reeds ontvangen voorschot van € 35.000,-- per persoon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2019 tot integrale betaling, althans een datum die het hof redelijk en passend acht;
VIII. voor zover het hof tot de conclusie komt dat het testament zo uitgelegd dient te worden dat appellante mede-erfgenaam is en dat [geïntimeerde1 en 2] geen beroep toekomt op grond van art. 4:59 BW althans dat de vernietiging ex art. 4:59 BW niet wordt uitgesproken, vorderen [geïntimeerde1 en 2] dat het Hof voor recht zal verklaren:
a.
a)primair: dat appellante geen voordeel mag trekken uit het testament van erflater wegens
het handelen van appellante in strijd met de algemene rechtsbeginselen waaronder de
redelijk en billijkheid;
b)subsidiair: dat de nalatenschap op grond van de redelijkheid en billijkheid wordt verdeeld, waarbij [geïntimeerde1 en 2] tezamen 100% van de nalatenschap verkrijgen en appellante 0% waarbij de wettelijke verdeling buiten toepassing wordt verklaard;
IX. voor zover het hof tot de conclusie komt dat het testament zo uitgelegd dient te worden dat [appellante] mede-erfgenaam is en dat [geïntimeerde1 en 2] geen beroep toekomt op grond van art. 4:59 BW althans dat de vernietiging ex art. 4:59 BW niet wordt uitgesproken althans dat het gevorderde onder sub VIII niet wordt toegewezen, vorderen [geïntimeerde1 en 2] een verklaring voor recht dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld èn dat zij de schade zoals weergegeven onder punt 171 van deze memorie aan [geïntimeerde1 en 2] dient te vergoeden en wel binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2019 tot integrale betaling althans een datum die het hof redelijk en passend acht;
X. indien het hof tot de conclusie komt dat de vorderingen onder VIII en IX moeten worden
afgewezen: een beslissing te nemen die het hof redelijk en passend acht;
XI. voor zover het hof tot de conclusie komt dat het testament zo uitgelegd dient te worden dat [appellante] mede-erfgenaam is en dat [geïntimeerde1 en 2] geen beroep toekomt op grond van art. 4:59 BW althans dat de vernietiging ex art. 4:59 BW niet wordt uitgesproken en de voormelde vorderingen onder VIII t/m X worden afgewezen, vorderen [geïntimeerde1 en 2] dat het Hof de vordering van [geïntimeerde1 en 2] op [appellante] uit hoofde van de nalatenschap van erflater zal vaststellen conform een — na ontvangst van alle stukken van de nalatenschap van erflater - nader in het geding te brengen voorstel;
XII. appellante te veroordelen in de kosten en de nakosten van de procedures in beide instanties.”
De onder III bedoelde bescheiden zijn de volgende:
“132. (…)In de nalatenschap van moeder:
a.
a) de boedelbeschrijving met onderliggende bewijsstukken;
b) een overzicht van alle banksaldi op de peildatum;
c) de IB-aangiften 2012 en 2013;
d) taxatierapport van de waarde in het economisch verkeer van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] op 2 januari 2015;
e) andere stukken die van belang zijn voor de beoordeling van de nalatenschap van moeder;
in de nalatenschap van erflater:
f) de IB aangiften over de jaren 2015 en 2019 met bijbehorende aanslagen;
n) jaaropgaven van alle bankrekeningen over de periode 2014 t/m 2020;
o) bankafschriften van alle rekeningen over de periode vijf jaar voorafgaand aan het overlijden aldus over de periode 1 januari 2014 t/m 2019;
p) bankafschriften van alle bankrekeningen vanaf het overlijden tot en met heden;
q) bewijsstuk van de waarde van de inboedel;
r) de boedelbeschrijving met onderliggende verificatoire bewijsstukken;
s) saldi van de bankrekeningen van erflater op de overlijdensdatum;
t) andere stukken die voor de beoordeling van belang zijn;
u) en voor zover het Hof tot de conclusie komt dat [appellante] mede-erfgenaam is, een taxatierapport van de waarde in het economisch verkeer van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] op 17 augustus 2019;”