In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Woerden had de waarde van de woning vastgesteld op € 394.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, vooral na de verwijdering van een groenwand die uitzicht bood op een groenstrook. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 29 februari 2024 is het geschil besproken, waarbij belanghebbende een lagere waarde van € 355.000 bepleitte. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof wees op de bewijslast die op de heffingsambtenaar rustte en concludeerde dat de verwijdering van de groenwand een significant effect had op de waarde van de woning. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht had gegeven in de taxatiematrix en de vergelijkingsobjecten, waardoor de waarde niet adequaat kon worden onderbouwd.
Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de woning vastgesteld op € 389.000, en het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige waardebepaling en de noodzaak voor de heffingsambtenaar om voldoende bewijs te leveren voor de vastgestelde waarde.