In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 205.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en heeft bezwaar aangetekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat de waarde te hoog is vastgesteld en heeft hij een lagere waarde van € 160.000 bepleit. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de woning op € 335.000 werd getaxeerd. Het geschil spitste zich toe op de ligging van de woning, die door belanghebbende als zeer slecht werd gekwalificeerd vanwege geluidsoverlast en andere factoren.
Het Hof heeft geoordeeld dat de taxateur onvoldoende rekening heeft gehouden met de slechte ligging van de woning, maar dat dit niet leidde tot een lagere waarde dan de vastgestelde waarde van € 205.000. Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning per waardepeildatum niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten voor griffierecht en proceskosten werden niet vergoed.