ECLI:NL:GHARL:2024:3009

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
22/1796
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en belastingrente met betrekking tot geldverstrekkingen aan vennootschappen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 juli 2022. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2017, waarbij belastingrente in rekening was gebracht. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd, maar belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 18 april 2024 is het geschil tussen partijen besproken, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.H.L. van Haeren RB, en de Inspecteur door [naam1], bijgestaan door [naam2]. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende als enig aandeelhouder en directeur van Beheer BV, die op haar beurt enig aandeelhouder was van Horeca BV, geldverstrekkingen had gedaan aan deze vennootschappen. De vraag was of het verlies van belanghebbende op deze geldverstrekkingen moest worden aangemerkt als verlies uit ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen (box 1) of als verlies uit aandeelhouderschap (box 2).

Het Hof heeft geoordeeld dat een deel van het verlies als verlies uit ter beschikking stellen moet worden aangemerkt, en dat de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang van belanghebbende in Beheer BV met een bedrag is verhoogd. Het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden voor 2017 is verminderd, en het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 530.511. Het hoger beroep is gegrond verklaard, en de kosten van de procedure zijn vastgesteld op € 4.120, die de Inspecteur aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/1796
uitspraakdatum: 30 april 2024
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 juli 2022, nummer AWB 21/1893, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 839.193. Tevens is de belastingrente verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. J.H.L van Haeren RB, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur [naam1] , bijgestaan door [naam2] .

2.Beoordeling van het geschil

2.1.
Belanghebbende was enig aandeelhouder en directeur van de vennootschap [naam3] B.V. (hierna: Beheer BV). Beheer BV was enig aandeelhouder van [naam4] B.V. (hierna: Horeca BV). Belanghebbende verhuurde sinds 1998 een bedrijfspand aan Horeca BV. Belanghebbende heeft in de jaren 2016 en 2017 in totaal een bedrag van € 436.550 verstrekt aan, dan wel betaald voor Beheer BV en Horeca BV, bestaande uit een bedrag van € 265.000 (geldverstrekking I) en een bedrag van € 171.550 (geldverstrekking II). In 2017 is komen vast te staan dat deze bedragen niet zullen worden terugbetaald. De vennootschappen zijn op een later tijdstip geliquideerd.
2.2.
Tussen partijen was in geschil of het verlies van belanghebbende op deze geldverstrekkingen voortvloeit uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een vennootschap waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden (box 1) of uit het aandeelhouderschap van belanghebbende in de vennootschappen (box 2).
2.3.
De Inspecteur heeft ter zitting zijn standpunt, dat geldverstrekking I voortvloeit uit het aandeelhouderschap, ingetrokken. Dat betekent dat het bedrag van € 265.000 in het jaar 2017 als verlies uit terbeschikkingstelling moet worden aangemerkt.
2.4.
Verder zijn partijen ter zitting bij wijze van compromis overeengekomen dat van het verlies op geldverstrekking II de helft, ofwel € 85.775, eveneens als verlies uit terbeschikkingstelling moet worden aangemerkt.
2.5.
De andere helft van het verlies op geldverstrekking II hebben partijen aangemerkt als een verlies dat voortvloeit uit het aandeelhouderschap van belanghebbende. De verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang van belanghebbende in Beheer BV wordt met dit bedrag (€ 85.775) verhoogd.
2.6.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen. Het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in het jaar 2017 moet worden verminderd met:
€ 350.775 (verlies uit terbeschikkingstelling) -/- 12% (tbs-vrijstelling) = € 308.682.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt dan: € 839.193 - € 308.682 = € 530.511.
2.7.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre gegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

3.Griffierecht en proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 620 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 310), € 1.750 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 875) en € 1.750 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 875), ofwel in totaal op € 4.120.

4.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 530.511,
– vermindert de belastingrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.120,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 49 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. M.M. Breij, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (A.I. van Amsterdam)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 1 mei 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.