ECLI:NL:GHARL:2024:3004

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.339.995
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof tot conservatoir beslag op woning en vaartuig afgewezen; verzoek om beslag op aandeel in vennootschap onder firma afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag. [appellante] had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 31 januari 2024 haar verzoek om conservatoire beslagen te leggen ten laste van [geïntimeerde] had afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] en [geïntimeerde] een affectieve relatie hebben gehad, waarbij [geïntimeerde] belastend materiaal van [appellante] heeft verkregen. [appellante] heeft bewijsbeslag laten leggen en een kort geding aangespannen om inzage en vernietiging van dit materiaal te vorderen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen met betrekking tot het pornografisch materiaal toegewezen, maar de overige vorderingen afgewezen.

In hoger beroep heeft [appellante] verzocht om verlof tot het leggen van conservatoire beslagen op het woonhuis en vaartuig van [geïntimeerde], alsook op zijn aandeel in een vennootschap onder firma. Het hof heeft het verzoek om beslag op het aandeel in de vennootschap afgewezen, omdat dit het afgescheiden vermogen betreft waarop privéschuldeisers zich niet kunnen verhalen. Echter, het hof heeft wel verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op het woonhuis en het vaartuig, omdat aan de vereisten daarvoor is voldaan. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende onderbouwing is voor de vordering van [appellante] en dat er gegronde vrees is voor verduistering van het woonhuis.

De beschikking van de voorzieningenrechter is vernietigd en het hof heeft de vordering van [appellante] voorlopig begroot op € 55.343,60, inclusief rente en kosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.995
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 569335
beschikking van 30 april 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verzoekster
hierna: [appellante]
advocaat: mr. E.C.M. Braun
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
hierna: [geïntimeerde]
niet opgeroepen om te verschijnen bij het hof

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] is middels een door het hof op 15 april 2024 ontvangen beroepschrift in hoger beroep gekomen van de beschikking die de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) op 31 januari 2024 heeft gegeven. Daarin is haar verzoek om conservatoire beslagen te leggen ten laste van [geïntimeerde] afgewezen.
1.2.
Het hof ziet geen aanleiding om [geïntimeerde] te horen over het gedane verzoek.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante] en [geïntimeerde] hebben enige tijd een affectieve relatie gehad. Tijdens deze affectieve relatie heeft [geïntimeerde] van [appellante] pornografisch en ander belastend materiaal verkregen.
2.2.
[appellante] heeft bewijsbeslag laten leggen ten laste van [geïntimeerde] om bewijs veilig te stellen. Daarna heeft [appellante] een kort geding aanhangig gemaakt waarin zij inzage, afschrift en vernietiging van het pornografisch en ander belastend materiaal heeft gevorderd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen met betrekking tot het pornografisch materiaal toegewezen. Wat betreft het andere belastende materiaal heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen, maar heeft hij wel toegestaan dat dit materiaal door de gerechtelijk bewaarder wordt bewaard mits [geïntimeerde] binnen een bepaalde termijn wordt gedagvaard.
2.3.
Daarna heeft [appellante] een dagvaarding uitgebracht jegens [geïntimeerde] waarin zij onder meer een vergoeding heeft gevorderd voor de kosten die zij heeft gemaakt voor het leggen van bewijsbeslag en de daarop gevolgde inzage (€ 32.572,53) en voor immateriële schade (€ 10.000,-).
2.4.
[appellante] heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht verlof te verlenen tot het leggen van de volgende conservatoire beslagen ten laste van [geïntimeerde] , om het verhaal voor haar schadevergoeding veilig te stellen:
  • onder Coöperatieve Rabobank U.A., statutair gevestigd te Amsterdam, en kantoorhoudende te (3521 CB) Utrecht aan de Croeselaan op alle vorderingen, gelden en/of geldswaarden die Coöperatieve Rabobank U.A. aan [geïntimeerde] verschuldigd is en/of verschuldigd zal worden uit hoofde van een ten tijde van het te leggen beslag reeds bestaande rechtsverhouding;
  • op de onroerende zaak (woonhuis) gelegen te [woonplaats1] aan de [adres1] , kadastraal aangeduid met [de gemeente] , welke onroerende zaak volledig eigendom is van [geïntimeerde] ;
  • op het (onverdeelde) aandeel van [geïntimeerde] in de vennootschap onder firma Lasbedrijf [geïntimeerde] gevestigd te [woonplaats1] aan de [adres2] met KvK-nummer [nummer1] ;
  • op de roerende zaak (klein vaartuig) van het merk Bayliner, type 2455 Sundeck (blauw/wit) (met een motor van het merk Mercruiser) met kenteken [kenteken1] en registratieteken [kenteken2] en voertuigidentificatienummer: [nummer2] , volledig eigendom van [geïntimeerde] .
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van [appellante] integraal afgewezen, omdat het gevraagde conservatoir beslag voor de proces- en beslagkosten niet past in het systeem van de wet, sprake is van een nog onzekere toekomstige vordering en onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn gesteld dat [geïntimeerde] hier te zijner tijd niet aan zal kunnen of willen voldoen. Het gevraagde conservatoir beslag voor de gestelde immateriële schade is afgewezen, omdat de aard en omvang van deze schade onvoldoende onderbouwd zijn, naar het oordeel van de voorzieningenrechter.
2.6.
De bedoeling van het hoger beroep is dat de beschikking van de voorzieningenrechter wordt vernietigd en dat [appellante] alsnog verlof wordt verleend tot het leggen van bovengenoemde conservatoire beslagen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal de beschikking van de voorzieningenrechter vernietigen en [appellante] verlof verlenen tot het leggen van conservatoire beslagen ten laste van [geïntimeerde] op het woonhuis en het vaartuig van [geïntimeerde] en onder de bank waar [geïntimeerde] rekeninghouder is. Het verzoek om beslag te mogen leggen op het aandeel van [geïntimeerde] in de vennootschap onder firma Lasbedrijf [geïntimeerde] (hierna: de v.o.f.) wordt afgewezen. Het hof zal zijn beslissing hieronder toelichten.
3.2.
Op een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir beslag wordt ingevolge artikel 700 lid 2 Rv beslist na summier onderzoek. Dat onderzoek vereist dat op grond van de stellingen van verzoeker en hetgeen deze ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd, summierlijk moet blijken van de deugdelijkheid van de vordering tot verzekering waarvan het beslag strekt. Het voorgaande brengt niet mee dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het verzoek om beslagverlof een voorlopig oordeel moet geven over de gegrondheid van de vordering. In het kader van het summiere onderzoek dient het hof een belangenafweging te maken aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waarbij het gaat om een (summiere) afweging van de wederzijdse belangen van de betrokken partijen. Tevens dient de voorzieningenrechter het verlofverzoek te toetsen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, als een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken [1] . In deze context wordt in de beoordeling betrokken in hoeverre de vordering summierlijk deugdelijk is.
3.3.
[appellante] heeft in het verzoekschrift haar vordering op [geïntimeerde] gemotiveerd uiteengezet. Zij stelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door te dreigen met het beschadigen van haar eer en goede naam door pornografisch en ander belastend materiaal van haar te delen, door pornografisch en ander belastend materiaal daadwerkelijk te verspreiden en door te weigeren het pornografisch materiaal te verwijderen. [appellante] voert aan dat zij hierdoor schade heeft geleden. Zij heeft kosten gemaakt doordat zij noodzakelijkerwijs bewijsbeslag moest laten leggen en een inzageprocedure moest bekostigen. Ook stelt zij immateriële schade te hebben geleden doordat zij onder andere in haar eer en goede naam is geschaad. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] voldoende onderbouwd dat zij een mogelijke vordering heeft op [geïntimeerde] en is summierlijk gebleken van de deugdelijkheid van de vordering tot verzekering waarvan de verzochte beslagen strekken.
3.4.
Het hof wijst het verzoek om verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag op het onverdeelde aandeel van [geïntimeerde] in de v.o.f. af, omdat dit het afgescheiden vermogen van de v.o.f. betreft, waarop privéschuldeisers zich niet kunnen verhalen [2] .
3.5.
Wel zal het hof verlof geven voor conservatoir beslag onder de Rabobank, op het woonhuis en het vaartuig van [geïntimeerde] , omdat ten aanzien van die beslagen aan de vereisten daarvoor is voldaan. [appellante] heeft daarbij ten aanzien van het woonhuis van [geïntimeerde] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is van gegronde vrees voor verduistering: [appellante] heeft vernomen dat [geïntimeerde] mogelijk gaat verhuizen en dat het woonhuis van [geïntimeerde] in de stille verkoop staat. Verder heeft [appellante] voldoende onderbouwd dat zij belang heeft bij het leggen van deze conservatoire beslagen. Bij een afweging van de nu bekende belangen acht het hof de verzochte beslaglegging onder de Rabobank en op het woonhuis en het vaartuig gerechtvaardigd.
3.6.
De eis in de hoofdzaak zoals bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv is al ingesteld middels betekening van de dagvaarding op 26 januari 2024. Het hof zal daarom geen termijn bepalen voor het instellen van de eis in de hoofdzaak.
3.7.
[appellante] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat haar vordering op [geïntimeerde]
€ 42.572,53 bedraagt. Dit bedrag zal conform de beslagsyllabus met 30% worden vermeerderd vanwege rente en kosten, waardoor de vordering van [appellante] wordt begroot op € 55.343,60.
De conclusie
3.8.
Het hoger beroep slaagt deels. De beschikking van de voorzieningenrechter wordt vernietigd. Gelet op de aard van het verzoek wordt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
4.1.
vernietigt de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 31 januari 2024;
4.2.
begroot de in het verzoekschrift omschreven vordering van [appellante] op [geïntimeerde] , met inbegrip van rente en kosten voorlopig op € 55.343,60;
4.3.
verleent verlof tot het leggen van conservatoir beslag onder Coöperatieve Rabobank U.A., statutair gevestigd te Amsterdam, en kantoorhoudende te (3521 CB) Utrecht aan de Croeselaan op alle vorderingen, gelden en/of geldswaarden die Coöperatieve Rabobank U.A. aan [geïntimeerde] verschuldigd is en/of verschuldigd zal worden uit hoofde van een ten tijde van het te leggen beslag reeds bestaande rechtsverhouding;
4.4.
verleent verlof tot het leggen van conservatoir beslag op de onroerende zaak (woonhuis) gelegen te [woonplaats1] aan de [adres1] , kadastraal aangeduid met [de gemeente] , welke onroerende zaak volledig eigendom is van [geïntimeerde] ;
4.5.
verleent verlof tot het leggen van conservatoir beslag op de roerende zaak (klein vaartuig) van het merk Bayliner, type 2455 Sundeck (blauw/wit) (met een motor van het merk Mercruiser) met kenteken [kenteken1] en registratieteken [kenteken2] en voertuigidentificatienummer: [nummer2] , volledig eigendom van [geïntimeerde] ;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Schoemaker, J.H. Lieber en C.M.E. Lagarde, en is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 april 2015, ECLI:NL:2015:1074, r.o. 3.8
2.Hoge Raad 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1182