4.3De vrouw is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De vrouw verzoekt het hof om de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn grieven dan wel zijn verzoek af te wijzen. Verder verzoekt zij het hof te bepalen dat:
- primair:
de man gehouden is om met ingang van 6 juni 2018 maandelijks een bedrag van € 841,70 als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen, thans in totaal een bedrag van
€ 56.253,62, en de man te veroordelen om het bedrag van € 56.253,62 uiterlijk binnen zes maanden na de datum van de te geven beschikking aan de vrouw te voldoen, althans binnen een termijn die het hof juist acht;
- subsidiair:
te bepalen dat de man gehouden is om met ingang van 6 juni 2018 maandelijks een bedrag van € 420,- als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen, thans in totaal een bedrag van € 28.070,- en de man te veroordelen om het bedrag van € 28.070,- uiterlijk binnen drie maanden na datum van de te geven beschikking aan de vrouw te voldoen, althans binnen een termijn die het hof juist acht;
- de man te veroordelen om met ingang van 1 juni 2023, dan wel per datum van de indiening van het verweerschrift in hoger beroep, dan wel per datum van de te geven beschikking, dan wel per een datum die het hof juist voorkomt, telkens bij vooruitbetaling, een bedrag van
€ 1.805,- bruto per maand aan de vrouw te voldoen als bijdrage in haar levensonderhoud, althans een bijdrage die het hof juist voorkomt.