ECLI:NL:GHARL:2024:2909

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.338.065
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van het perspectiefbesluit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een tienjarige minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds 25 maart 2022 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de GI) en dat hij sinds die datum uithuisgeplaatst is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt, wat de moeder betwistte. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verlengd en dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek om het perspectiefbesluit van de GI vervallen te verklaren. Het hof heeft daarbij overwogen dat het perspectiefbesluit niet wettelijk te toetsen is en dat de overwegingen van het hof over het perspectief voorlopig van aard zijn. Het hof heeft geconcludeerd dat [de minderjarige] in een omgeving verblijft die hem de benodigde structuur en begeleiding biedt, wat niet het geval is bij de moeder. De moeder heeft weliswaar een warme band met [de minderjarige], maar kan hem niet de opvoeding bieden die hij nodig heeft. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.065
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 551738
beschikking van 25 april 2024
in de zaak van
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. I. Vledder,
en
de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- en Gezinsbeschermers,
die is gevestigd in Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de GI.

1.Samenvatting van de beslissing

De meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd. Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1
[de minderjarige] is geboren [in] 2014. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
2.2
[de minderjarige] staat sinds 25 maart 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is daarna steeds verlengd en is geldig tot 25 maart 2025.
2.3
Sinds 25 maart 2022 is [de minderjarige] uithuisgeplaatst met een machtiging van de kinderrechter. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd en is geldig tot 25 maart 2025.
2.4
[de minderjarige] woont sinds 30 maart 2022 bij [naam1] in [plaats1] .
2.5
In de beschikking van 24 november 2023 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, in eerste instantie [naam1] en daarna een gezinshuis, verlengd tot 25 maart 2024.
2.6
De moeder is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank. Zij verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, het perspectiefbesluit van de GI vervallen te verklaren en het verzoek om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
2.7
De GI voert verweer in hoger beroep en vraagt het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
2.8
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, binnengekomen op 23 februari 2024, met bijlagen;
  • het verweerschrift met bijlage.
2.9
De zitting bij het hof was op 28 maart 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.Het oordeel van het hof

Rechtmatigheidstoets
3.1
Het hof beoordeelt in deze zaak de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing over de periode 25 november 2023 tot 25 maart 2024. Deze periode is inmiddels voorbij. Een uithuisplaatsing maakt inbreuk op het recht op privé- en gezinsleven. [1] De moeder heeft er daarom belang bij dat – ook al geldt de beslissing nu niet meer – het hof beoordeelt of die inbreuk terecht (rechtmatig) is geweest.
Perspectiefbesluit
3.2
De rechtbank heeft in haar beschikking geoordeeld dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. De moeder verzoekt het hof in verband met dat oordeel om het perspectiefbesluit van de GI van 19 januari 2023 (schriftelijk vastgelegd op 1 mei 2023) vervallen te verklaren.
3.3
Het hof merkt op dat een perspectiefbesluit zoals door de GI is genomen, niet is geregeld in de wet. De wet geeft geen mogelijkheid om een perspectiefbesluit te laten toetsen door een rechter. De rechter kan een door de GI genomen perspectiefbesluit wel betrekken bij de beoordeling van andere verzoeken, die wel in de wet zijn geregeld, zoals een machtiging tot uithuisplaatsing. Als de rechter dit doet, heeft het oordeel over het perspectiefbesluit in dat kader een voorlopig karakter. [2]
3.4
Dit betekent dat het hof het perspectiefbesluit van de GI niet vervallen kan verklaren, zoals de moeder verzoekt, en ook niet kan bekrachtigen. Overigens heeft de rechtbank het oordeel over het perspectiefbesluit niet opgenomen in het dictum van de beschikking. Het hof verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek, voor zover dat ziet op het perspectiefbesluit, omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Het hof kan en zal het perspectiefbesluit hierna wel betrekken bij zijn oordeel over de rechtmatigheid van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof merkt op dat de overwegingen van het hof over het perspectief van [de minderjarige] een voorlopig karakter hebben. Als de GI vindt dat het perspectief van [de minderjarige] definitief niet meer bij de moeder ligt, ligt het op de weg van de GI om stappen te zetten richting een gezagsbeëindiging.
Uithuisplaatsing
Wat staat in de wet?
3.5
De GI of de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven een kind uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind of voor onderzoek van het kind [3] . De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken [4] .
Wat vindt het hof?
3.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verlengd. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en voegt hier nog het volgende aan toe.
3.7
Het hof stelt vast dat [de minderjarige] een kwetsbare jongen is. [de minderjarige] kan moeilijk omgaan met zijn emoties en frustraties. Hij wordt makkelijk boos en kan dan heftig exploderen in agressie. [de minderjarige] is in juni 2023 onderzocht door het UMC Utrecht. Het UMC denkt dat de gedragsproblemen van [de minderjarige] worden veroorzaakt door zijn belaste gehechtheids-ontwikkeling. Daarnaast heeft [de minderjarige] een lager IQ dan andere kinderen en moeite met het verwerken en onthouden van informatie. [de minderjarige] wordt daardoor snel overvraagd. Het UMC concludeert dat het voor [de minderjarige] belangrijk is dat hij opgroeit in een duidelijke, voorspelbare opvoedomgeving. [de minderjarige] heeft veel behoefte aan regie, structuur en begrenzing. Als [de minderjarige] dat niet krijgt, lopen de spanningen bij hem op en dat uit zich in gedragsproblemen, zoals agressieve uitbarstingen.
3.8
Het hof is van oordeel dat de moeder [de minderjarige] niet de opvoedomgeving kan bieden die hij nodig heeft. De moeder is van mening dat zij niet de kans heeft gekregen om te laten zien dat zij dat hem die wel kan bieden. Het hof stelt vast dat er al sinds de geboorte van [de minderjarige] zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder. [de minderjarige] is kort na zijn geboorte om die reden uithuisgeplaatst. Hij is vervolgens teruggeplaatst bij de moeder toen hij vier maanden oud was. De GI heeft uitgelegd dat de moeder sindsdien voortdurend opvoedondersteuning heeft gekregen. Het hof stelt vast dat de moeder dan ook jarenlang de kans heeft gekregen om zelf voor [de minderjarige] te zorgen met ondersteuning van hulpverleners. Hoewel Veilig Thuis in 2016 en 2020 meerdere zorgmeldingen heeft gekregen over de moeder en de opvoedsituatie van [de minderjarige] , is destijds niet gekozen voor een uithuisplaatsing. Volgens de GI hebben alle betrokken hulpverleners in de loop der tijd gezien dat het de moeder ook met ondersteuning niet blijvend lukt om [de minderjarige] de structuur, regie en begrenzing te bieden die hij nodig heeft. Dat heeft uiteindelijk geleid tot zijn uithuisplaatsing in 2022. De moeder is zeker van goede wil en zij lijkt wel te begrijpen wat [de minderjarige] nodig heeft, maar het lukt haar niet om dit zelf in de praktijk te brengen. Dezelfde conclusie volgt uit het recente interactie-onderzoek, dat is uitgevoerd in augustus 2023.
3.9
De moeder heeft het hof verteld dat zij het gevoel heeft dat zij faalt als moeder, doordat [de minderjarige] niet bij haar woont. Dat ziet het hof anders. De GI heeft verteld dat de moeder [de minderjarige] veel liefde geeft en dat [de minderjarige] en de moeder een warme band met elkaar hebben wat erg belangrijk is. [de minderjarige] heeft echter, zoals hierboven uitgelegd, meer nodig: namelijk regie, structuur en begrenzing, die de moeder hem te weinig kan bieden.
3.1
[de minderjarige] krijgt die structuur en begrenzing wel op de kleine woongroep van [naam1] , waar hij sinds juli 2023 verblijft. De GI en de moeder hebben allebei verteld dat [de minderjarige] de laatste tijd goed in zijn vel zit. De moeder heeft verteld dat de begeleiders van [naam1] heel goed kunnen omgaan met [de minderjarige] . De moeder ziet dat het gedrag van [de minderjarige] enorm verbeterd is, sinds hij op de huidige groep woont. Het hof concludeert daaruit dat de rust die [de minderjarige] gevonden lijkt te hebben bij [naam1] hem goed doet.
3.11
Het hof is daarom van oordeel dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] in de beschikking van 24 november 2023 terecht heeft verlengd tot 25 maart 2024. Het hof wijst het verzoek van de moeder tot vernietiging daarvan af en bekrachtigt de bestreden beschikking.
Horen van [de minderjarige]
3.12
Het hof heeft beslist, net als de rechtbank, om [de minderjarige] niet uit te nodigen voor een gesprek om zijn mening te geven. Ook kinderen die nog geen twaalf jaar zijn kan het hof uitnodigen voor een gesprek, maar voor hen maakt het hof een afweging of dit ook wenselijk is. [de minderjarige] is tien jaar oud. Hij heeft moeite met informatieverwerking en vindt het lastig als hij niet goed weet wat hij kan verwachten van een bepaalde situatie. Dat leest het hof in het onderzoek van het UMC. De GI legt in het verweerschrift uit dat [de minderjarige] inmiddels overgevoelig is geworden voor uitspraken van volwassenen over zijn perspectief. De GI kiest er daarom voor om tegen [de minderjarige] geen uitspraken meer te doen over zijn perspectief, omdat dit ontwrichtend is voor hem. [de minderjarige] krijgt alleen nog te horen dat hij voorlopig bij [naam1] woont en hij krijgt het te horen als dat verandert. Het hof is gelet daarop van oordeel dat een gesprek met een raadsheer te veel onrust en spanning opwekt bij [de minderjarige] , waardoor zo’n gesprek te belastend is.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep voor zover dat ziet op de vervallenverklaring van het perspectiefbesluit;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 november 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.E. Grosscurt, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024.

Voetnoten

1.Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
2.HR 1 september 2023, ECLI:HR:2023:1148.
3.artikel 1:265b lid 1 BW.
4.artikel 1:265c lid 2 BW.