In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over de minderjarige [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die de vader het eenhoofdig gezag over [de minderjarige2] had toegewezen. De ouders zijn gescheiden in 2015 en hebben samen twee kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om haar gezag over [de minderjarige2] te beëindigen af te wijzen. De vader voerde verweer en vroeg het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.
Het hof oordeelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van het gezag noodzakelijk maakten. Het hof concludeerde dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dat dit in het belang van [de minderjarige2] niet langer vol te houden was. De ouders waren niet in staat om gezamenlijk gezag uit te oefenen zonder dat [de minderjarige2] daaronder leed. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank om de vader het eenhoofdig gezag over [de minderjarige2] toe te kennen, omdat dit in het belang van het kind noodzakelijk was. De moeder werd erop gewezen dat haar rol als ouder van groot belang blijft, ook zonder gezag, en dat de vader zijn toezeggingen om de moeder te betrekken bij belangrijke beslissingen nakomt.
De beslissing van het hof is een bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank en benadrukt het belang van een stabiele omgeving voor de minderjarige, vrij van conflicten tussen de ouders.