ECLI:NL:GHARL:2024:2905

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.335.737
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in kinderalimentatie na internationale echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft een verzoek van een vrouw, wonende in Marokko, tot vaststelling van kinderalimentatie. De Hoge Raad had eerder de beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De vrouw had in Nederland een verzoek tot echtscheiding ingediend, terwijl de man in Marokko een verzoek tot echtscheiding had ingediend, waarbij hij ook vroeg om de kinderalimentatie vast te stellen. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter onbevoegd was om kennis te nemen van het verzoek van de vrouw, omdat de Marokkaanse procedure eerder aanhangig was gemaakt. Het hof baseerde zich op het Marokkaanse recht en concludeerde dat de man met zijn verzoek in Marokko ook om kinderalimentatie had verzocht. Hierdoor was de Nederlandse rechter niet bevoegd om te oordelen over het verzoek van de vrouw. De beschikking van de rechtbank Oost-Brabant werd vernietigd en de Nederlandse rechter werd onbevoegd verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.737
(zaaknummer rechtbank Oost-Brabant 350244)
beschikking van 25 april 2024
inzake
[verzoeker],
wonende in Marokko,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Bouddount,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.H. Kroon.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing

1.1
De Hoge Raad heeft op 29 september 2023 de beschikking van het gerechtshof ’sHertogenbosch van 3 februari 2022 vernietigd en de zaak voor verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Voor het eerdere verloop van de procedure in hoger beroep tot 3 februari 2022 wordt verwezen naar de voornoemde beschikking van de Hoge Raad (zaaknummer 22/01667).
1.2
De vrouw heeft het hof bij verzoekschrift na verwijzing in cassatie door de Hoge Raad, ingekomen bij het hof op 14 december 2023, verzocht de zaak verder in behandeling te nemen en bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 3 februari 2023, wat betreft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om te oordelen over het inleidend verzoek om kinderalimentatie vast te stellen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is en de zaak voor verdere afdoening te verwijzen naar het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, althans een in goede justitie te bepalen voorziening.
1.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht namens de vrouw van 21 december 2023 met producties;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 19 januari 2024 met een begeleidende brief;
  • een journaalbericht namens de man van 29 januari 2024 met een begeleidende brief en
- een journaalbericht namens de vrouw van 11 maart 2024 met producties.
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 28 maart 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de advocaat van de man en
  • de vrouw en haar advocaat.

2.De motivering van de beslissing

procedure na cassatie en verwijzing
2.1
Artikel 424 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat het hof naar wie het geding is verwezen de behandeling daarvan voortzet en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad. In een geding na verwijzing door de Hoge Raad is het hof derhalve gebonden aan de beslissing van de Hoge Raad. Ook is het hof gebonden aan beslissingen van het hof ’s-Hertogenbosch die in cassatie niet bestreden zijn.
2.2
De man heeft op 19 augustus 2019 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank in Marokko. De vrouw heeft op 5 september 2019 bij de Nederlandse rechter een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder kinderalimentatie, ingediend.
Niet ter discussie staat dat door dit hof op grond van de beschikking van de Hoge Raad van 29 september 2023 alleen een (aanvullende) beslissing dient te worden gegeven over de vraag of de procedure
wat betreft de kinderalimentatieals eerste in Marokko of als eerste in Nederland aanhangig was. Hierbij geldt dat het tijdstip van aanhangig maken van de buitenlandse procedure moet worden bepaald naar het - door de rechter ambtshalve toe te passen - recht van de desbetreffende staat, dus in dit geval naar Marokkaans recht. In het onderhavige geval zal ook moeten worden onderzocht het betoog van de man dat de Marokkaanse rechter die over de echtscheiding oordeelt, ambtshalve is gehouden te oordelen over kinderalimentatie.
2.3
De stelling van de vrouw is dat zij met haar op 5 september 2019 bij de rechtbank Oost-Brabant ingediende echtscheidingsverzoek met nevenvoorzieningen eerder heeft verzocht om te beslissen over de kinderalimentatie dan de man, omdat de man in Marokko slechts heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken. Volgens de vrouw moeten de woorden “
aanhangig gemaakte zaak” restrictief worden uitgelegd. Wat betreft de kinderalimentatie was (dus) geen sprake van een in de zin van artikel 12 Rv reeds bij een vreemde rechter aanhangig gemaakte zaak over het hetzelfde onderwerp. Het gerechtshof 'sHertogenbosch had daarom kunnen en moeten beslissen over de kinderalimentatie.
2.4
De man verwijst naar het door hem ingediende echtscheidingsverzoek in Marokko waarin hij vraagt om de artikelen 85, 94, 95 en 97 van de Mudawwana toe te passen. Op grond van deze artikelen wordt overgegaan tot vaststelling van de financiële verplichtingen jegens de kinderen als de verzoening niet lukt en de echtscheiding wordt uitgesproken. Daarom is binnen de Marokkaanse procedure de vraag of kinderalimentatie moet worden betaald en hoeveel, eerder aanhangig gemaakt, aldus de man.
2.5
Het hof stelt voorop dat de vraag of de man eerder in Marokko een zaak aanhangig heeft gemaakt over de kinderalimentatie (dan de vrouw in Nederland) moet worden beantwoord, zoals de Hoge Raad heeft overwogen, op grond van het Marokkaans recht. Daarbij is met name van belang artikel 97 Mudawwana. Dat artikel verwijst naar onder andere artikel 85 Mudawwana. Deze artikelen luiden als volgt (volgens uitgave Ars Aequi 2004 met vertaling van M.S. Berger):
“Art. 85 - De hoogte van datgene waarop de kinderen uit hoofde van het levensonderhoud recht hebben wordt vastgesteld op grond van artikelen 168 en 190 en volgende, met inachtneming van de levensstandaard en onderwijssituatie waarin zij verkeerden vóór de verstoting.(…)
Art. 97 - Indien de verzoening niet bewerkstelligd kan worden en de duurzame ontwrichting voortduurt, stelt de rechtbank zulks vast in een proces-verbaal, en spreekt de echtscheiding uit, en bepaalt wat de [financiële] rechten zijn overeenkomstig artikelen 83, 84 en 85. Zij houdt rekening met de [mate van] verantwoordelijkheid van elke echtgenoot voor de scheiding bij de vaststelling van datgene waartoe de [voor de ontwrichting] verantwoordelijke echtgenoot veroordeeld kan worden ten gunste van de andere.(…)”
Artikel 85 is niet alleen van toepassing op verstotingen, maar ook op echtscheidingen.
2.6
Tevens is van belang het petitum van het Marokkaanse verzoekschrift van de man dat volgens de door de man overgelegde vertaling luidt als volgt:

(…)
  • de duurzame ontwrichting tussen de verzoeker en de verweerder vast te stellen;
  • de verantwoordelijkheid van de verweerder in de duurzame ontwrichting vast te stellen;
  • de bepalingen van de artikelen 94, 95 en 97 van de Mudawwana toe te passen;
  • de echtscheiding op grond van duurzame ontwrichting uit te spreken, indien een herstelpoging niet mogelijk blijkt te zijn, met de passende, wettelijke gevolgen die hieruit voortvloeien.
2.7
Niet in geschil is dat de in de Mudawwana verplicht gestelde verzoeningspogingen zijn mislukt. Op grond van artikel 97 Mudawwana spreekt de rechtbank dan de echtscheiding uit. De rechter dient op grond van dat artikel tegelijk met de echtscheidingsbeslissing ook de financiële verplichtingen na scheiding vast te stellen en de kosten van onderhoud van de kinderen te bepalen. In artikel 85 Mudawwana wordt geregeld hoe de hoogte wordt vastgesteld van datgene waarop de kinderen uit hoofde van het levensonderhoud recht op hebben (hierna ook: de kinderalimentatie).
2.8
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat - anders dan de vrouw stelt - de man met het verzoek in zijn echtscheidingsverzoek om artikel 97 Mudawwana toe te passen en de passende, wettelijke gevolgen die uit de echtscheiding voortvloeien uit te spreken mede heeft verzocht om de kinderalimentatie vast te stellen. Dat betekent dat de Marokkaanse procedure, (ook) wat betreft de kinderalimentatie, eerder aanhangig was dan de Nederlandse procedure, zodat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om kennis te nemen van en te oordelen over het verzoek van de vrouw om kinderalimentatie vast te stellen.
2.9
Het hof zal daarom de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 maart 2021 vernietigen ten aanzien van de beslissing over de kinderalimentatie en de Nederlandse rechter onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het inleidende verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 maart 2021 ten aanzien van de beslissing over de kinderalimentatie en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd om kennis te nemen van het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en K.A.M. van Os-ten Have en is op 25 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.