ECLI:NL:GHARL:2024:2902

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.332.872
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarige afgewezen wegens gebrek aan contact en onveiligheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om samen met de moeder belast te worden met het gezag over hun minderjarige kind. De rechtbank Overijssel had eerder, op 26 juni 2023, dit verzoek afgewezen. De vader heeft de afgelopen vijf jaar geen contact gehad met de minderjarige, wat heeft geleid tot een gebrek aan inzicht in de belangen van het kind. Bovendien is de vader niet in staat gebleken om in het belang van de minderjarige te handelen, mede door zijn eerdere detenties en de verstoorde relatie met de moeder. De moeder heeft ernstige angst voor de vader, die herhaaldelijk heeft gedreigd het kind te ontvoeren. Het hof heeft geoordeeld dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is, omdat dit zou leiden tot een onveilige situatie voor het kind. De vader heeft tijdens de procedure aangegeven niet met de moeder te willen samenwerken, wat de situatie verder compliceert. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en benadrukt dat de vader in de komende tijd geen contact met de minderjarige zal hebben, wat zijn betrokkenheid in het leven van het kind verder beperkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.332.872
(zaaknummer rechtbank Overijssel 282532)
beschikking van 25 april 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A. Neslo te Almere,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L. Wijlens te Hengelo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 13 februari 2023 en 26 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 26 juni 2023 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 september 2023;
  • het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 april 2024 via beeldverbinding plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013 te [plaats1] . De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] en [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij haar.
3.2
Bij de beschikking van 13 februari 2023 heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen en de beslissingen over het gezag en de omgang aangehouden in afwachting van de te ontvangen erkenningsakte.
3.3
De vader heeft [de minderjarige] erkend. Hiervan heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand op 27 februari 2023 een akte opgemaakt.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de beslissing over de omgangsregeling aangehouden in afwachting van de uitkomst van een raadsonderzoek. De raad heeft op 7 december 2023 schriftelijk gerapporteerd.
3.5
Bij beschikking van 17 januari 2024 heeft de rechtbank de vader het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de beslissing over het gezag. De vader verzoekt
die beschikking voor zover daarbij zijn verzoek om gezamenlijk gezag over [de minderjarige] is afgewezen, te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast zijn.
4.2
De moeder voert verweer. De moeder vraagt het hof het verzoek in hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] moet worden afgewezen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen en zal deze beslissing hierna uitleggen.
5.3
De rechtbank heeft overwogen dat [de minderjarige] de vader de afgelopen vijf jaar niet heeft gezien. De vader is dus niet of nauwelijks betrokken in het leven van [de minderjarige] . De vader heeft verschillende keren gedetineerd gezeten en de verhouding tussen de ouders is ernstig verstoord. De moeder heeft een enorme angst ontwikkeld voor de vader, mede door de (doods-)bedreigingen van de vader op sociale media. Daarbij komt dat de vader herhaaldelijk en zelfs nog op de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft gedreigd [de minderjarige] naar Suriname te ontvoeren. Dit zorgt volgens de rechtbank voor spanningen en stress bij de moeder en dat heeft zijn weerslag op haar dagelijkse doen en laten en dus ook op [de minderjarige] . Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat gezamenlijk gezag niet in het belang is van [de minderjarige] .
5.4
Het hof voegt aan de overwegingen van de rechtbank toe dat de vader bij beschikking van de rechtbank van 17 januari 2024, dus na de bestreden beschikking, het recht op omgang met [de minderjarige] is ontzegd. Dat betekent dat de vader in ieder geval de komende tijd niet betrokken zal zijn in het leven van [de minderjarige] . Daardoor heeft de vader geen zicht op de vraag welke beslissingen in het belang van [de minderjarige] zijn. Door de handelwijze van de vader (waaronder ernstige bedreigingen van onder meer de moeder) is er bovendien sprake geweest van zo’n onveiligheid dat [de minderjarige] enige tijd niet naar school kon. Hieruit blijkt dat de vader niet in het belang van [de minderjarige] handelt. Daarbij komt dat de advocaat van de vader weliswaar stelt dat de vader uitsluitend in hoofdlijnen betrokken wil zijn in het leven en bij de opvoeding van [de minderjarige] , maar dat de vader daar zelf bij volharding anders over verklaart, ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Zo blijft de vader herhalen dat de moeder niet goed voor [de minderjarige] zorgt en dat [de minderjarige] er niet goed uit ziet, omdat de moeder hem niet het goede eten geeft. Volgens de vader moet [de minderjarige] sporten en dan niet een sport die de moeder kiest, maar een sport die hij zelf wil doen. Uit deze verklaringen blijkt een groot wantrouwen van de vader jegens de moeder die het samen nemen van beslissingen over [de minderjarige] ernstig bemoeilijkt zo niet onmogelijk maakt. Bovendien heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij in geval van gezamenlijk gezag niet met de moeder wil samenwerken en overleggen, maar dat hij alleen met [de minderjarige] wil spreken over zijn opvoeding. Het hof oordeelt dat dit niet in het belang is van [de minderjarige] , omdat [de minderjarige] in een dergelijke situatie klem en verloren zal raken tussen de ouders, zodat de vader ook om deze reden niet samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] kan worden belast.
5.5
Het hof overweegt tot slot dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd bereid te zijn de vader eens per drie maanden per e-mail te informeren over de ontwikkelingen van [de minderjarige] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 26 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en A.E. Grosscurt, bijgestaan door de griffier, en is op 25 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.