ECLI:NL:GHARL:2024:2870

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
21-005390-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdstrafzaak betreffende medeplegen joyriding, diefstal in vereniging en bezit van hennep

In deze jeugdstrafzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2008, was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder joyriding, diefstal in vereniging en het bezit van hennep. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak van joyriding niet-ontvankelijk verklaard, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond. Het hof heeft echter het vonnis van de kinderrechter vernietigd voor de feiten die wel aan het oordeel van het hof onderworpen waren. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren en 15 dagen jeugddetentie, indien niet naar behoren verricht te vervangen door jeugddetentie. De zaak kwam aan het licht na een incident op 29 juli 2023, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een auto had gestolen en daarbij ook een geldbedrag had weggenomen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van joyriding en diefstal, en dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verbeterde situatie en begeleiding, zijn meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005390-23
Uitspraak d.d.: 24 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2023 met parketnummer 18-188674-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis met uitzondering van de straf. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.J.P.M. Grijmans, naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus ook gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft de verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, bij niet voldoen te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen omdat het komt tot een andere kwalificatie van het onder 4 tenlastegelegde feit. Ook zal het hof aan de verdachte een andere straf opleggen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij te [plaats 1] , [gemeente] op of omstreeks 29 juli 2023, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, een personenauto (Opel Grandland X met [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, [naam weg] , in elk geval op een weg;
2.
hij op of omstreeks 29 juli 2023 te [plaats 1] , [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid contant geld (ter hoogte van ongeveer € 170), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 29 juli 2023 te [plaats 1] , [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,05 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC, zijnde XTC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 29 juli 2023 te [plaats 1] , [gemeente] aanwezig heeft gehad ongeveer 1,87 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Het hof bezigt met betrekking tot het hierna bewezenverklaarde de navolgende bewijsmiddelen. Aangezien de verdachte de onder 2 en 4 bewezenverklaarde feiten heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, zal het hof ten aanzien van die feiten ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
T.a.v. feit 1:
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 7 november 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, voor zover inhoudende
als verklaring van verdachte:
[medeverdachte ] (het hof begrijpt: [medeverdachte ] ) kwam op het idee om de auto van zijn vader te stelen. We wilden over de snelweg rijden. [medeverdachte ] heeft gereden en ik zat ernaast. Ik heb gezegd dat hij moest opletten en remmen. Voordat wij de auto pakten, heeft [medeverdachte ] filmpjes gekeken over hoe je een auto moet besturen. Ik heb die filmpjes ook gezien.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 29 juli 2023, opgenomen op pagina 12 e.v. van het proces-verbaal van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023200299, voor zover inhoudende
als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van joyriding. Ik heb niemand het recht dan wel de toestemming gegeven mijn auto, voorzien van [kenteken] , weg te nemen dan wel te gebruiken. Ik doe aangifte tegen mijn zoon, [medeverdachte ] . Ik zal u vertellen wat er vandaag zaterdag 29 juli 2023 is gebeurd. Ik woon aan [adres] te [plaats 1] . Omstreeks 04.30 werd mijn vrouw wakker van een auto die startte en toen weer uitviel. Mijn vrouw heeft toen door het raam gekeken en zag toen dat onze auto weg reed. Ik heb gelijk de politie gebeld. Ik zag dat er geen braak of verbrekingen waren bij de voordeur. Wel zag ik dat de deur niet meer op slot zat. Later werd ik gebeld door de politie dat zij mijn auto hadden aangetroffen in [plaats 2] met mijn zoon als bestuurder.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 29 juli 2023, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd proces-verbaal, voor zover inhoudende
als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op zaterdagochtend 29 juli 2023, omstreeks 04.35 uur, kregen wij een melding van een medewerker van het Operationeel Centrum Noord-Nederland dat er een voertuig was gestolen aan [adres] te [plaats 1] . Dit voertuig betreft een witte Opel Grandland X voorzien van [kenteken] . Wij zagen een op het opgegeven voertuig gelijkend voertuig rijden op [naam weg] komende vanuit de richting van [plaats 1] , rijdend in de richting van [plaats 3] . Hierop zijn wij achter het voertuig gaan rijden en zagen wij dat het kenteken van het voertuig correspondeerde met het gestolen voertuig waarop wij de bestuurder direct een stopteken gaven. Wij zagen twee personen in het voertuig zitten wie later verdachten [medeverdachte ] en [verdachte] bleken te zijn. [medeverdachte ] was de bestuurder van de Opel, [verdachte] was de bijrijder.
[…]
Verdachte
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedag] 2008
T.a.v. feiten 2 en 4:
Het proces-verbaal ter terechtzitting van 7 november 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 29 juli 2023, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
Een kennisgeving van inbeslagneming van 29 juli 2023, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd proces-verbaal;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 30 juli 2023, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd proces-verbaal, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] .

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde

Standpunt van de verdediging
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde feit. Daartoe is door de raadsman zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd. De verdachte heeft ontkend dat hij zich samen met medeverdachte [medeverdachte ] schuldig heeft gemaakt aan joyriding. Er is geen sprake van medeplegen, nu de verdachte slechts als bijrijder in de auto zat. [medeverdachte ] heeft de autosleutel gepakt, hij heeft van te voren op zijn telefoon een filmpje bekeken over hoe je een auto moet besturen en hij heeft de auto bestuurd. Verdachte was daar telkens bij aanwezig maar heeft daarmee geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het strafbare feit. Dat de verdachte tijdens het rijden tegen [medeverdachte ] heeft gezegd dat hij moest oppassen en remmen, draagt ook niet bij aan het oordeel dat sprake van medeplegen, aldus de raadsman.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van joyriding wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals die hiervoor zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof af dat de verdachte en [medeverdachte ] van te voren hebben besproken dat zij in de auto van de vader van [medeverdachte ] gingen rijden, dat [medeverdachte ] filmpjes heeft bekeken over hoe je een auto moest besturen en dat de verdachte die filmpjes ook heeft gezien en dat zij samen in de auto zijn gestapt en vervolgens een stuk in de auto hebben gereden. Daarnaast heeft de verdachte tijdens het rijden gezegd dat [medeverdachte ] moest opletten en remmen. Daarmee is sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte ] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Dat de verdachte de auto niet zelf heeft bestuurd, maakt dat oordeel niet anders.
De verdachte heeft tegenover het hof verklaard dat hij er wel bij stond toen [medeverdachte ] de filmpjes bekeek over hoe je een auto moet besturen, maar dat hij niet, althans niet steeds, heeft meegekeken. Het hof houdt de verdachte echter aan zijn verklaring afgelegd bij de kinderrechter dat hij de filmpjes ook heeft gezien. Eveneens houdt het hof de verdachte aan zijn verklaring afgelegd bij de kinderrechter inhoudende dat zij beiden over de snelweg wilden rijden en dat de verdachte [medeverdachte ] tijdens het rijden aanwijzingen heeft gegeven. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaringen van de verdachte zoals afgelegd bij de kinderrechter.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij te [plaats 1] , [gemeente] , op 29 juli 2023, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, een personenauto (Opel Grandland X met [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer] , als bestuurder heeft gebruikt op de weg, [naam weg] , in elk geval op een weg;
2.
hij op 29 juli 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid contant geld ten bedrage van € 170, dat geheel aan [slachtoffer] , toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op 29 juli 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , aanwezig heeft gehad ongeveer 1,87 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op veertienjarige leeftijd samen met een andere jongen schuldig gemaakt aan joyriding en diefstal van een geldbedrag. Daarnaast was de verdachte in het bezit van 1,87 gram hennep en heeft hij zich daarmee ook schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. De verdachte en de medeverdachte hebben zonder toestemming en zonder dat zij in het bezit waren van een rijbewijs gereden in de auto van de vader van de medeverdachte. Zij hebben daarmee de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Ook hebben zij laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 maart 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Tevens heeft het hof gelet op hetgeen door de verdachte, zijn vader en de raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede op zijn persoonlijke omstandigheden zoals die blijken uit het advies van de Raad van de Kinderbescherming van 1 november 2023. Het gaat nu beter met de verdachte dan ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. De verdachte gaat naar school, hij gebruikt geen drugs meer, hij loopt stage en hij heeft het contact verbroken met de medeverdachte. Ook wordt de verdachte begeleid door een jeugdcoach en is hij aangemeld bij een kinderpsycholoog in verband met zijn prikkelbaarheid. De Raad adviseert om aan de verdachte een werkstraf op te leggen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 30 uren passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 47, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 24 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.