In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezamenlijk gezag over een minderjarige, geboren in 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen, die het gezag over de minderjarige uitsluitend aan de vader had toegewezen. De vader, verweerder in hoger beroep, vroeg het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. De zaak kwam voort uit een eerdere beschikking van de rechtbank, waarin het gezamenlijk gezag was vastgesteld, maar waarin de omstandigheden sindsdien waren gewijzigd. De minderjarige staat sinds juni 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland, en woont bij de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 december 2023 werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders problematisch is en dat er geen gezamenlijke beslissingen kunnen worden genomen zonder bemiddeling van de GI.
Het hof overwoog dat, op basis van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek, het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd als er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De moeder betwistte dit risico, maar het hof concludeerde dat de situatie niet was verbeterd en dat de moeder niet in staat was om een stabiele basis voor de minderjarige te creëren. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en benadrukte het belang van individuele hulp voor de moeder, zodat er gewerkt kan worden aan een stabiele omgangsregeling. De beslissing over het gezag staat los van het recht op omgang, en het hof hoopt dat de moeder zich aan de afspraken houdt om verdere teleurstellingen te voorkomen.