Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 april 2024 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het verzoek was ingediend door de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. R.I.A. Dijkstra-Paul, die verzocht om een kennelijke rekenfout te corrigeren die zou zijn gemaakt in een eerdere uitspraak van het hof op 13 februari 2024. De geïntimeerde stelde dat er een onjuist liquidatietarief was toegepast en dat het aantal toegekende procespunten bij de rechtbank niet correct was. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.J. van Popta, heeft bezwaar gemaakt tegen dit verzoek.
Het hof heeft het verzoek van de geïntimeerde beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een kennelijke schrijffout of rekenfout die voor eenvoudig herstel in aanmerking kwam. Het hof heeft daarbij verwezen naar de Memorie van toelichting bij artikel 31 Rv, waarin wordt gesteld dat een kennelijke fout moet zijn van een zodanige aard dat deze voor partijen en derden direct duidelijk is en eenvoudig kan worden hersteld. Het hof oordeelde dat de bezwaren van de geïntimeerde betrekking hadden op de inhoudelijke beoordeling van de kostenveroordeling en dat deze niet onder de reikwijdte van artikel 31 Rv vallen.
Daarom heeft het hof het verzoek van de geïntimeerde afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de betrokken rechters hebben de uitspraak ondertekend. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent kennelijke fouten in het procesrecht.