Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde].
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De vaststaande feiten
4.De vordering in hoger beroep
5.Het oordeel van het hof
6.De beslissing
7 mei 2024;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft de huurder, [appellant], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 7 september 2022 is uitgesproken. De huurder vordert huurprijsvermindering wegens gebreken aan de gehuurde woonruimte. De verhuurder, [geïntimeerde], heeft de huurder aangeklaagd voor het ontbinden van de huurovereenkomst en ontruiming, omdat de huurder volgens hem te weinig huur heeft betaald. De kantonrechter heeft de vordering van de verhuurder tot betaling van een huurachterstand van € 4.590,- toegewezen, maar andere vorderingen zijn afgewezen.
In hoger beroep stelt het hof vast dat de huurder zijn vordering tot huurprijsvermindering heeft gebaseerd op het bestaan van gebreken en verminderd huurgenot. De huurder heeft eerder bij de huurcommissie om huurprijsvermindering gevraagd, maar het hof heeft vastgesteld dat het onduidelijk is of dit verzoek ook op gebreken was gebaseerd. Volgens artikel 7:262 BW is de huurder verplicht om alle stukken van de procedure bij de huurcommissie over te leggen aan het hof. Het hof heeft de huurder opgedragen om deze stukken te overleggen, waaronder het verzoek aan de huurcommissie, het verslag van de rapporteur en de uitspraak van de huurcommissie.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van de nadere stukken. De uitspraak van het hof is gedaan op 9 april 2024, en de huurder moet de gevraagde stukken uiterlijk op 7 mei 2024 overleggen.