ECLI:NL:GHARL:2024:272

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.333.543
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gekomen, was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De advocaat van de moeder had verzocht om aanhouding, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het hof van oordeel was dat uitstel niet in het belang van de kinderen was. De kinderen verblijven momenteel bij de vader, en het hof heeft vastgesteld dat, hoewel de situatie bij de vader beter lijkt te zijn, de zorgen die door de kinderrechter in de eerdere beschikking zijn benoemd nog steeds aanwezig zijn.

De moeder heeft in haar beroepschrift vijf grieven ingediend en verzoekt het hof de beschikking van de kinderrechter te vernietigen, subsidiair de ondertoezichtstelling in stand te houden met uithuisplaatsing bij haar. De raad voor de kinderbescherming en de vader hebben verweer gevoerd en gevraagd om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de argumenten van de moeder, de raad en de vader.

Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk zijn, gezien de emotionele veiligheid van de kinderen en de zorgen die de kinderrechter heeft benoemd. De moeder heeft haar stellingen over mishandeling door de vader onvoldoende onderbouwd, en het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. De beslissing is genomen in het belang van de ontwikkeling van de kinderen, die momenteel beter af zijn bij de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.543
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 558074)
beschikking van 11 januari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne te Wassenaar,
en
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 augustus 2023, uitgesproken onder zaaknummer 558074 (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 oktober 2023;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- het verweerschrift van de raad met producties;
- een brief van de raad van 24 oktober 2023;
- een brief van de raad van 13 november 2023; en
- een journaalbericht van de vader van 14 november 2023 met een brief en één productie.
2.2
Op 27 november 2023 hebben de minderjarige [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een raadsheer van het hof gesproken over de verzoeken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 november 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de raad;
- de vader met mr. Wigman; en
- een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder en mr. Van Lookeren Campagne zijn niet verschenen.
2.4
Kort voor aanvang van de mondelinge behandeling meldde de bode aan het hof dat de moeder en mr. Van Lookeren Campagne zich niet hadden gemeld bij de bode. De griffier heeft vervolgens gebeld met mr. Van Lookeren Campagne. Mr. Van Lookeren Campagne vertelde niet op de hoogte te zijn van de mondelinge behandeling en de oproep voor de mondelinge behandeling niet in zijn dossier te hebben. Hij heeft het hof telefonisch om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht.
Het hof heeft daarna de mondelinge behandeling geopend waarbij het hof aan de aanwezigen heeft verteld dat mr. Van Lookeren Campagne heeft verzocht om aanhouding. De raad, de vader en de GI hebben allen bezwaar gemaakt tegen de verzochte aanhouding.
Het hof heeft – na een schorsing – het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling afgewezen. De griffier heeft mr. Van Lookeren Campagne hiervan telefonisch op de hoogte gesteld.
Het hof heeft de volgende redenen aan zijn beslissing ten grondslag gelegd.
De oproep voor de mondelinge behandeling is op 19 oktober 2023 aan mr. Van Lookeren Campagne per post toegestuurd. Op diezelfde datum is er een brief aan mr. Van Lookeren Campagne gestuurd met het verzoek om ontbrekende stukken aan het hof toe te sturen. Deze brieven zijn door het hof in één envelop aan mr. Van Lookeren Campagne verzonden. Op die laatste brief heeft mr. Van Lookeren Campagne wel gereageerd, zodat het hof er van uit gaat dat hij de brief met de oproep voor de mondelinge behandeling ook heeft ontvangen. De datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling is tevens geregistreerd in het roljournaal, zodat mr. Van Lookeren Campagne ook daaruit had kunnen weten wanneer de mondelinge behandeling zou plaatsvinden. Mr. Wigman heeft aan het hof verteld dat hij in de week vóór de mondelinge behandeling een e-mail aan mr. Van Lookeren Campagne heeft gestuurd met de vraag of hij voor de mondelinge behandeling het proces-verbaal van de rechtbank nog aan het hof zou toezenden. Hierop heeft mr. Van Lookeren Campagne naar mr. Wigman gereageerd. Uit de e-mail van mr. Wigman had mr. Van Lookeren Campagne kunnen afleiden dat er een mondelinge behandeling op handen was. Het hof gaat er daarom vanuit dat mr. Van Lookeren Campagne kennis heeft kunnen nemen van de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling.
Het hof acht een aanhouding van de mondelinge behandeling – zoals ook door de raad, de vader en de GI is betoogd – niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zoals de vader en de raad aan het hof hebben verteld, is deze procedure spannend voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof vindt daarom dat de mondelinge behandeling en de beslissing op het verzoek in hoger beroep niet kan worden uitgesteld.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 in [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 in [woonplaats1] .
3.2
De moeder en de vader oefenen samen het gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
De raad heeft de rechtbank verzocht om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht te stellen en om de GI te machtigen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen bij de vader, beide voor de duur van een jaar.
4.2
Bij beschikking van 7 juni 2023 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig onder toezicht gesteld gesteld en uithuisgeplaatst bij de vader gedurende 3 maanden.
4.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verleend bij de vader, beide met ingang van 23 augustus 2023 tot 23 augustus 2024. Deze beschikking is
uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De procedure bij het hof

5.1
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof:
“(…) de beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Utrecht in zijn geheel te vernietigen, subsidiair de OTS van de kinderen in stand te houden, met UHP van de kinderen bij de vrouw, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en voorts met zodanige verdere beschikking als Uw hof zal menen te vermogen.”
5.2
De raad voert verweer en hij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.3
De vader voert verweer en hij vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet?
6.1
Op grond van artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
6.2
Op grond van artikel 1:265b, lid 1 en 2, BW kan de raad de rechter verzoeken een machtiging te verlenen om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Wat vindt de moeder?
6.3
De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij stelt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bewijs is voor de stelling van de moeder dat de vader een agressieregulatie probleem heeft en de kinderen heeft mishandeld. De moeder legt als bewijs een foto van haar kin over die rood is en verklaringen van een buurman van de moeder, een kennis van de moeder en een kennis of schoolgenoot van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Ook de moeder kan verklaren dat de meisjes zijn mishandeld door de vader. Tegenover deze bewijsmiddelen staan slechts de blote ontkenning van de vader en de raad, aldus de moeder. Met de blote ontkenning hebben de man en de raad in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet de waarheid verteld. Op grond van artikel 149 lid 1 Rv had de kinderrechter het agressieregulatie probleem en de mishandelingen door de vader als vaststaand moeten beschouwen. Volgens de moeder heeft de kinderrechter ook artikel 23 Rv geschonden.
De moeder biedt aan haar stellingen te bewijzen door middel van het horen van verschillende getuigen.
Ten slotte is er sprake van ernstige ontwikkelingsbedreiging nu de kinderen bij de vader wonen en hij de zorg niet voldoende accepteert, aldus de moeder.
Wat vindt de raad?
6.4
De ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt ernstig wordt bedreigd, doordat zij klem zitten tussen de ouders. Toen zij bij de moeder verbleven, kregen zij niet voldoende ruimte om vrij contact met hun vader te hebben. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voelden zich door de moeder emotioneel onder druk gezet, waardoor zij met spanningsklachten kampten. Bij [de minderjarige1] leidde dit zelfs tot automutilatie. Ook werden de kinderen bij de moeder belast met angst, achterdocht en sociaal isolement. De benodigde hulpverlening is niet van de grond gekomen, omdat de moeder de hulpverlening niet toeliet.
De uithuisplaatsing bij de vader is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk, omdat de emotionele
veiligheid van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in gevaar is bij de moeder. Verschillende intensieve vormen van hulpverlening zijn niet van de grond gekomen, er was geen zicht meer op de kinderen bij de moeder en de moeder was niet in staat om de (emotionele) druk bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weg te nemen. De spanningsklachten van beide kinderen konden niet worden weggenomen als [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder zouden blijven.
De raad kan niet vaststellen of er sprake is geweest van agressie tussen de vader en de moeder. Maar de zorgen van de moeder over de vader zijn serieus genomen binnen het raadsonderzoek en voor zover mogelijk zijn deze onderzocht door de raad. Er zijn informanten benaderd. Deze informanten hebben op geen enkel moment melding gemaakt van incidenten van huiselijk geweld van de zijde van de vader. De meisjes ontkennen richting instanties en stiefmoeder dat er sprake is geweest van mishandeling. Hun eerdere verklaringen hierover in het verleden wijten zij aan wat hun moeder hen verteld heeft. De verklaringen die de moeder overlegt, voldoen niet als onderbouwing van de stelling dat vader de meisjes mishandeld heeft, aldus de raad.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat de raad heeft gezien dat er een band is tussen kinderen en de moeder. Dat de kinderen bij de vader willen blijven wonen, betekent niet dat dat de ene ouder belangrijker is dan andere, maar wel dat zij bij de andere ouder meer toekomen aan hun ontwikkeling.
Wat vindt de vader?
6.5
De vader voert aan dat de moeder in haar beroepschrift stelt dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Daarmee onderkent zij dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, aldus de vader.
De beslissing over de uithuisplaatsing moet ook in stand blijven. De kinderen hebben het naar hun zin bij de vader. De vader betwist dat hij de kinderen mishandelt/ mishandeld heeft en dat hij een agressieregulatie probleem heeft. De vader heeft gemotiveerd betwist waarom de verklaringen die door de moeder zijn overgelegd geen bewijs zijn van haar stellingen. Daar komt bij dat de raad uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar het verwijt van de moeder ten aanzien van mishandelingen. De raad noch de GI heeft ook maar iets van een mishandeling door de vader kunnen vaststellen.
Uit het raadsonderzoek blijkt dat de raad het niet in het belang van de kinderen vindt om weer bij de moeder te gaan wonen. Daarom heeft de vader bij de rechtbank een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf ingediend.
Wat vindt de GI?
6.6
De vertegenwoordiger van de GI is sinds 25 oktober 2023 als gezinsvoogd betrokken bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij is bezig om zicht te krijgen op [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De GI heeft aan het hof verteld dat zij zorgen heeft over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij is bezig met het opzetten van een zorgregeling (tussen de moeder en de kinderen) en met hulpverlening voor de kinderen en de ouders. De kinderen moeten voorlopig bij de vader blijven, aldus de GI.
Het oordeel van het hof
6.7
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en zal hieronder uitleggen waarom.
Ondertoezichtstelling
6.8
De kinderrechter heeft het volgende overwogen:
“5.2 (…) De communicatie tussen de ouders verloopt moeizaam en de moeder wantrouwt de vader. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zitten klem tussen de ouders en kampen met spanningsklachten. De afgelopen twee jaar is in het vrijwillig kader geprobeerd om hulpverlening in te zetten voor de kinderen maar dit is niet van de grond gekomen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is als er een gezinsvoogd komt die hun belangen vooropstelt en de juiste hulpverlening voor hen inzet en kan monitoren. Daarnaast is het van belang dat er zo snel mogelijk wordt gekeken naar hoe het contact tussen de kinderen en de moeder kan worden hersteld en opgebouwd.(…)”
Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. De moeder heeft in haar petitum (verzoek) wel (primair) verzocht om vernietiging van de beslissing tot ondertoezichtstelling, maar zij heeft dit verzoek niet onderbouwd. In haar grieven en de – soms onbegrijpelijk verwoorde – toelichting daarop heeft de moeder niet gesteld en onderbouwd waarom volgens haar [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij heeft juist gesteld dat – nu [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader wonen – er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
Net als de kinderrechter is het hof van oordeel dat is voldaan aan de vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. Hoewel het met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , nu zij bij de vader wonen, beter gaat – zoals het hof ook heeft gehoord van de vader en van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] – zijn de zorgen die kinderrechter in de bestreden beschikking heeft benoemd nog steeds aanwezig.
Uithuisplaatsing
6.9
De kinderrechter heeft over de uithuisplaatsing bij de vader het volgende overwogen.
“5.5 (…) De kinderen verblijven op dit moment bij de vader en hebben het daar naar hun zin. Zij voelen zich hier prettig en komen toe aan hun ontwikkeltaken. Bij de moeder
ervaren zij op dit moment geen emotionele veiligheid en voelen zij druk. De kinderen willen op dit moment geen fysiek contact met de moeder dus de kinderrechter vindt het niet in hun belang als zij op dit moment weer bij de moeder zouden moeten wonen. De kinderrechter vindt het belangrijk dat eerst gekeken wordt naar hoe het contact kan worden hersteld. De stellingen van de moeder over de mishandeling van de vader naar de kinderen is naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende onderbouwd.(…)”
Het hof is – net als de kinderrechter – van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader noodzakelijk is. Uit de stukken en uit wat de vader, de GI en de kinderen aan het hof hebben verteld, wordt bevestigd dat de kinderen het prettig hebben bij de vader en stappen maken in hun ontwikkeling. [de minderjarige1] vertelde onder meer dat de vader goed naar haar luistert en haar helpt om een oplossing te vinden als zij een probleem heeft. Ook is zij zelfstandiger is geworden sinds zij bij de vader woont, aldus [de minderjarige1] . [de minderjarige2] heeft verteld dat zij het fijn vindt hoe het nu is.
Anders dan ten tijde van de bestreden beschikking hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wel weer een paar keer contact gehad met de moeder. Het hof vindt het positief dat hierin stapjes zijn genomen. De komende tijd wil de GI een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen gaan opzetten, maar zover is het nog niet. Het contact tussen de moeder en de kinderen is nog erg pril, zodat het ook om die reden niet in het belang van de kinderen is om op dit moment weer bij de moeder te gaan wonen.
Dat er sprake zou zijn van mishandeling door de vader heeft de moeder naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De raad heeft naar aanleiding van beschuldigingen van de moeder van mishandeling informanten benaderd. Hieruit zijn geen aanwijzingen voor mishandeling door de vader naar voren gekomen. De vader heeft op zijn beurt de inhoud van de door de moeder overgelegde verklaringen gemotiveerd betwist. Het is dan aan de moeder om – in het licht van de bevindingen en het verweer van de raad, gebaseerd op uitgebreid onderzoek dat in een rapport is neergelegd en het gemotiveerde verweer van de vader – haar stellingen voldoende te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Uit de door de moeder overgelegde verklaringen is – zoals de vader ook naar voren heeft gebracht – onduidelijk wie de getuigen zijn (een buurman, een leerling van de vorige school van de kinderen?), of de verklaringen echt zijn, of de getuige(n) de kinderen kent/ kennen en wanneer een gestelde mishandeling zou hebben plaatsgevonden. Ook de door de moeder overgelegde foto’s zijn onvoldoende om haar stelling te onderbouwen. Het hof komt dan ook niet toe aan honorering van haar bewijsaanbod.

7.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen. Het hof zal het subsidiaire verzoek van de moeder afwijzen, omdat het verzoek om uithuisplaatsing bij haar geen wettelijke grondslag heeft. De kinderen hebben immers hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 augustus 2023;
wijst het overige verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K. Mans en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.