ECLI:NL:GHARL:2024:2662

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
P24/0001
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling met twee jaar na positieve ontwikkeling in behandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van de terbeschikkinggestelde. Het hof heeft besloten de tbs met twee jaar te verlengen, ondanks de positieve ontwikkelingen die de terbeschikkinggestelde heeft doorgemaakt, mede door het gebruik van antipsychotische medicatie. De kliniek heeft aangegeven dat de terbeschikkinggestelde nu streeft naar opname in een longcare-voorziening, maar het hof oordeelt dat dit onvoldoende reden is om de verlenging van de maatregel te beperken tot een jaar. De terbeschikkinggestelde moet nog belangrijke stappen zetten in zijn behandel- en resocialisatietraject.

De zaak is in hoger beroep gekomen na een beslissing van de rechtbank Den Haag op 7 november 2023, die ook de tbs met twee jaar had verlengd. Het hof heeft de relevante stukken bekeken, waaronder het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg en adviezen van de kliniek. Tijdens de zitting op 4 april 2024 zijn zowel de advocaat-generaal als de raadsvrouw van de terbeschikkinggestelde gehoord. De raadsvrouw heeft gepleit voor een aanhouding van de beslissing en voor onderzoek naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds een risico op recidive bestaat, met name in de vorm van verbaal geweld. De kliniek heeft het recidivegevaar ingeschat als matig tot hoog, wat de noodzaak van de verlenging van de tbs onderstreept. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met de aanvulling dat de verlenging van de tbs met twee jaar gerechtvaardigd is op basis van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. De terbeschikkinggestelde heeft nog niet de noodzakelijke stappen gezet om in aanmerking te komen voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.

Uitspraak

TBS P24/0001
Beslissing van 18 april 2024
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [plaats 1] ( [land] ) op [datum] ,
verblijvende in forensisch psychiatrisch centrum (FPC) [kliniek] (hierna: de kliniek) te [plaats 2] ,
verder te noemen: de terbeschikkinggestelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 7 november 2023. Deze beslissing houdt in de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
‒ het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
‒ de beslissing waarvan beroep;
‒ de akte van 21 november 2023 waarbij de terbeschikkinggestelde beroep heeft ingesteld;
‒ het advies van het Adviescollege Verloftoetsing TBS van 5 januari 2024;
‒ het bericht van de minister voor Rechtsbescherming van 9 januari 2024, inhoudend een verlofmachtiging voor de kliniek met betrekking tot de terbeschikkinggestelde;
‒ de aanvullende informatie van de kliniek van 14 maart 2024;
‒ de wettelijke aantekeningen over de periode van 7 december 2023 tot en met 29 februari 2024;
‒ het bericht van de raadsvrouw van 3 april 2024, met daarbij gevoegd berichten van de kliniek van 29 januari 2024 en 19 februari 2024.
Het hof heeft ter zitting van 4 april 2024 gehoord:
‒ de advocaat-generaal, mr. R.J.A. Segerink,
‒ de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Marjanović, advocaat te ’s-Gravenhage.

Overwegingen

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De positieve ontwikkeling die al gaande was toen de zaak werd behandeld door de rechtbank, heeft een vervolg gekregen, zoals ook blijkt uit de recente berichten van de kliniek die zijn ingebracht door de raadsvrouw. Daarnaast is sprake van zorgelijke ontwikkelingen op medisch gebied. Dat de terbeschikkinggestelde een stoornis heeft, staat niet ter discussie. Wel valt het nodige te zeggen over het recidivegevaar. De kliniek heeft, voor het geval van de beëindiging van de terbeschikkingstelling, het risico op een terugval in gewelddadig gedrag ingeschat als matig tot hoog. Uit de toelichting blijkt dat deze risico-inschatting vooral betrekking heeft op verbaal geweld. Dat is van belang in samenhang met de verslechterende gezondheid van de terbeschikkinggestelde. Daardoor is fysieke agressie niet realistisch. Er wordt dus niet voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de terbeschikkingstelling. Wel is het van belang dat het medicatiegebruik wordt voortgezet. Dat dient te gebeuren met oog voor de gezondheidstoestand van de terbeschikkinggestelde.
Mede gelet op het voorgaande is er voldoende reden om te onderzoeken of de begeleiding van de terbeschikkinggestelde kan worden voortgezet in het kader van een zorgmachtiging. Uit de recente berichten van de kliniek in het kader van de heroverweging van de indicatie voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ) blijkt dat de noodzaak van beveiligingsniveau 4 niet meer aanwezig is. Tegen die achtergrond is het logisch dat de kliniek de koers heeft verlegd naar plaatsing in een longcare-voorziening. Het is echter wenselijk dat verder wordt gekeken dan een longcare-voorziening en dat wordt onderzocht of kan worden volstaan met het kader van een zorgmachtiging of van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Wat een obstakel is geweest voor een goed verloop van de terbeschikkingstelling, is dat de nadruk werd gelegd op de indexdelicten, terwijl de terbeschikkinggestelde meent dat hij ten onrechte is veroordeeld. Als de nadruk wordt gelegd op het maken van afspraken en medicatiegebruik, is hij goed in staat tot samenwerking met de betrokken zorginstelling.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat het hof de beslissing zal aanhouden en opdracht zal geven tot het onderzoeken van de mogelijkheid van de afgifte van een zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg en daarnaast tot het onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof de duur van de verlenging van de terbeschikkingstelling zal beperken tot een jaar en de kliniek zal aanmoedigen om de genoemde mogelijkheden de onderzoeken.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De rechtbank heeft overwogen dat het een positieve ontwikkeling is dat de terbeschikkinggestelde akkoord is gegaan met het instellen op medicatie en dat hij bereid lijkt tot medewerking aan een delictanalyse. Die positieve ontwikkelingen hebben een vervolg gekregen, zo blijkt onder meer uit de stukken die zijn gevoegd bij het recente bericht van de raadsvrouw. Uit de informatie van de kliniek blijkt wel dat nog sprake is van een stoornis en dat bij beëindiging van de terbeschikkingstelling het risico op een terugval in gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig tot hoog. De vijandige houding en het verzet van de terbeschikkinggestelde hebben plaatsgemaakt voor een vriendelijke houding. Er is al sprake van begeleid verlof, inclusief netwerkverlof voor het bezoeken van zijn gehandicapte zoon. Daarnaast is hij overgeplaatst naar een afdeling met een lage behandeldruk en is de casus van de terbeschikkinggestelde voorgelegd aan een longcare-voorziening. Beveiligingsniveau 4 is volgens de kliniek niet langer noodzakelijk. Deze positieve ontwikkelingen bieden hoop voor de toekomst.
Een van de voorliggende vragen is met welke duur de terbeschikkingstelling dient te worden verlengd. Bij een verlenging met één jaar zal die termijn eindigen in oktober 2024. Het is onwaarschijnlijk dat de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege dan aan de orde zal zijn, gegeven de flinke stappen die nog moeten worden gezet, onder meer in de opbouw van verlof. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank, die inhoudt dat de terbeschikkingstelling wordt verlengd met twee jaar.
Er is onvoldoende reden om de beslissing aan te houden voor het onderzoek zoals verzocht door de raadsvrouw. Recentelijk werd nog gekoerst op plaatsing van de terbeschikkinggestelde in een kliniek met beveiligingsniveau 4. De huidige koers is gericht op plaatsing in een kliniek met beveiligingsniveau 2. Dit duidt erop dat nog steeds een forensisch kader nodig is. De afgifte van een zorgmachtiging is dus niet aan de orde.
Het oordeel van het hof
Het hof is onder aanvulling van gronden als hierna weergegeven van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op de juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het hof de beslissing waarvan beroep met een aanvulling bevestigen.
Recidiverisico
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat er geen grond voor verlenging is nu niet is voldaan aan het wettelijke criterium vervat in artikel 38d, tweede lid, in verbinding met artikel 38e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De aanvullende informatie van de kliniek van 14 maart 2024 houdt in dat voor een situatie uit-zorg, zoals bij beëindiging van de terbeschikkingstelling, het risico op een terugval in gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig tot hoog. Daarbij wordt de kans op verbale agressie hoger ingeschat dan de kans op fysieke agressie. De verwachting is dat de terbeschikkinggestelde in de situatie van uit-zorg zijn medicatiegebruik zal staken. De verwachte gevolgen daarvan zijn, naast een toename van zijn vijandigheid, dat de terbeschikkinggestelde door zijn beperkte zelfredzaamheid zal vastlopen op meerdere levensgebieden, wat zal leiden tot een toename in spanning en psychotische symptomen. De terbeschikkinggestelde zal op zoek gaan naar bewijzen voor zijn overtuigingen, waardoor hij mogelijk in conflict zal komen. De verwachting daarbij is dat zijn netwerk hem onvoldoende zal beschermen om escalatie te voorkomen.
Hoewel de kliniek de kans op verbale agressie hoger inschat dan de kans op fysieke agressie, is naar het oordeel van het hof in voldoende mate komen vast te staan dat de verlenging is vereist in verband met de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Niet aannemelijk is geworden dat de huidige medische gesteldheid van de terbeschikkinggestelde dit anders maakt.
Duur van de verlenging
Het hof heeft als uitgangspunt dat de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde in het bestaande juridische kader meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Bij de beslissing om de terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen heeft het hof in aanmerking genomen dat, nadat de terbeschikkinggestelde enige tijd geleden nog afstevende op plaatsing in een LFPZ-voorziening, hij de afgelopen tijd ‒ mede dankzij het gebruik van antipsychotische medicatie ‒ een zodanige positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt dat de kliniek die koers heeft verlaten en inmiddels streeft naar een opname van de terbeschikkinggestelde in de longcare-voorziening van de [zorginstelling] . Dat vormt echter onvoldoende reden om de duur van de verlenging van de maatregel te beperken tot een jaar, gegeven de stappen die de terbeschikkinggestelde nog moet zetten in het (behandel- en) resocialisatietraject.
Afwijzing verzoeken tot onderzoek naar de mogelijkheid van de afgifte van een zorgmachtiging
Het hof beslist tot afwijzing van het verzoek van de raadsvrouw dat strekt tot het onderzoeken van de mogelijkheid van de afgifte van een zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg. Op basis van de aanwezige informatie acht het hof zich voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over het door de terbeschikkinggestelde ingestelde beroep. De noodzakelijkheid van het verzochte onderzoek is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Mede gelet op recidivegevaar dat van de terbeschikkinggestelde uitgaat, is het hof van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de behandeling en begeleiding die de terbeschikkinggestelde thans nog nodig heeft, kan worden geboden in het kader van een zorgmachtiging. Op dezelfde gronden ziet het hof geen reden voor een aanvullende overweging waarin de kliniek wordt aangemoedigd om een dergelijk onderzoek te laten verrichten met het oog op de (eventuele) volgende verlengingsprocedure. Dit staat er overigens niet aan in de weg dat de kliniek het initiatief tot een dergelijk onderzoek, indien de tijd daartoe rijp is, wordt geacht te nemen.
Afwijzing verzoek tot onderzoek naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging
Het hof beslist tot afwijzing van het verzoek van de raadsvrouw dat strekt tot het onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Op basis van de aanwezige informatie acht het hof zich voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over het door de terbeschikkinggestelde ingestelde beroep. De noodzakelijkheid van het verzochte onderzoek is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Op dezelfde gronden ziet het hof geen reden voor een aanvullende overweging waarin de kliniek wordt aangemoedigd om een dergelijk onderzoek te laten verrichten met het oog op de (eventuele) volgende verlengingsprocedure.

BESLISSING

Het hof:
Wijst af het verzoek tot het onderzoeken van de mogelijkheid van de afgifte van een zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg.
Wijst af het verzoek tot het onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Bevestigt met aanvulling van gronden als voormeld de beslissing van de rechtbank Den Haag van 7 november 2023, met betrekking tot de terbeschikkinggestelde, [terbeschikkinggestelde] .
Aldus gedaan door
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. P.C. Vegter, raadsheren,
en drs. I.M. van Woudenberg en drs. J.L.M. Dinjens, raden,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 18 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Mr. Vegter en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.