ECLI:NL:GHARL:2024:2660

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
200.338.855
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging faillietverklaring in hoger beroep met betrekking tot vorderingsrecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een faillietverklaring die door de rechtbank Gelderland op 5 maart 2024 was uitgesproken. De appellant, die in hoger beroep ging, had verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen. De rechtbank had de appellant in staat van faillissement verklaard op verzoek van Verdouw Gouda Bouwprodukten B.V., die als verzoekster optrad. De curator was benoemd en de appellant had in zijn hoger beroep aangevoerd dat de motivering van de rechtbank onvoldoende was en dat een derde bereid was om een deel van zijn schuld voor te schieten.

Het hof heeft de procedure bij de rechtbank en de ingediende stukken in het hoger beroep bestudeerd. Tijdens de zitting op 25 maart 2024 was de appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en ook de vertegenwoordiger van Verdouw en de curator waren aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een opeisbare vordering van Verdouw op de appellant, en dat er ook andere vorderingen openstaan, waaronder een aanzienlijke vordering van de Belastingdienst.

Het hof heeft geoordeeld dat aan de vereisten voor faillietverklaring is voldaan. De appellant verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, en zijn voorstel om een regeling te treffen met Verdouw werd niet geaccepteerd. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de faillietverklaring van de appellant in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.338.855
(insolventienummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C05/24/93 F)
arrest van 29 maart 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verweerder
hierna: [appellant]
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen
tegen
Verdouw Gouda Bouwprodukten B.V.
die is gevestigd in Gouda
die optreedt als verweerster
en bij de rechtbank optrad als verzoekster
hierna: Verdouw
advocaat: mr. A.E.M. Bierens.

1.De procedure bij de rechtbank

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 maart 2024 is [appellant] op verzoek van Verdouw in staat van faillissement verklaard. Hierbij is tot curator benoemd [de curator] (hierna: de curator). Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij op 13 maart 2024 bij het hof binnengekomen beroepschrift heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 maart 2024. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek tot faillietverklaring van hem af te wijzen.
2.2.
Het hof heeft kennisgenomen van:
  • het beroepschrift met bijlagen;
  • de op 20 maart 2024 ontvangen e-mail van 19 maart 2024 met bijlagen van de curator.
2.3.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2024. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. De Blieck-Willemsen. Verder is namens Verdouw verschenen mr. D. Madrawski, kantoorgenoot van mr. Bierens. Ook de curator is verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1.
De rechtbank heeft [appellant] in staat van faillissement verklaard, omdat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van Verdouw en omdat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.2.
[appellant] voert als gronden voor zijn hoger beroep aan dat de motivering van de rechtbank onvoldoende is om hem failliet te verklaren en dat een derde een groot gedeelte van zijn schuld aan hem wil voorschieten zodat hij zijn schulden kan aflossen.
3.3.
Het hof oordeelt als volgt.
Een faillietverklaring kan worden uitgesproken als summierlijk is gebleken van een ten tijde van de faillietverklaring bestaand vorderingsrecht van de aanvrager en ook van het (op dat moment) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Dat de schuldenaar meer schuldeisers heeft is een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde voor het aannemen van de hiervoor bedoelde toestand (het pluraliteitsvereiste). Ook als aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, moet worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.4.
In hoger beroep staat (tussen partijen) vast dat Verdouw een opeisbare vordering op [appellant] heeft. Het hof stelt vast dat ook aan het pluraliteitsvereiste is voldaan. Naast de vordering van Verdouw (€ 25.040,49) en enkele kleinere vorderingen staat volgens de opgave van de curator in zijn openbaar faillissementsverslag van 19 maart 2024 een aanzienlijke vordering van de Belastingdienst (€ 16.777,-) open. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep niet weersproken dat de Belastingdienst een vordering op hem heeft; hij weet niet om welk bedrag het gaat.
3.5.
Ook de vraag of [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, beantwoordt het hof bevestigend om de volgende redenen.
Voorop staat dat [appellant] op dit moment zelf nagenoeg geen middelen heeft. Ter zitting heeft [appellant] aangevoerd dat een of meer derden hem in totaal € 5.000,- willen voorschieten zodat hij Verdouw een regeling kan aanbieden, waarbij hij een bedrag van € 5.000,- ineens zal afbetalen op de vordering van ruim € 25.000,-. [appellant] heeft in aansluiting daarop Verdouw voorgesteld om daarna het restantbedrag in termijnen af te betalen, waarbij hij denkt aan een bedrag van € 800,- per maand. Verdouw heeft niet met dit voorstel ingestemd. Daarmee staat vast dat de vordering van Verdouw op dit moment onbetaald blijft. Dit geldt ook voor de andere bij de curator aangemelde vorderingen, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat [appellant] op dit moment over de middelen beschikt om de faillissementskosten, waaronder het salaris van de curator, te betalen.
3.6.
De slotsom is dat is voldaan aan alle vereisten voor faillietverklaring. Het hof zal dan ook het vonnis van de rechtbank van 5 maart 2024 bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 maart 2024.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J. van der Korst, H.L. Wattel en S.J.O. de Vries, en is op
29 maart 2024 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.