ECLI:NL:GHARL:2024:2659

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
P23/360
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de verlenging van terbeschikkingstelling met twee jaar na 28 jaar van vrijheidsbeneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, die al 28 jaar onder deze maatregel valt. De rechtbank Rotterdam had op 25 oktober 2023 besloten om de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de verlenging niet in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, noch met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De terbeschikkinggestelde, geboren in 1961, verblijft in een kliniek en heeft in zijn verweer aangevoerd dat de verlenging van de maatregel in strijd is met zijn mensenrechten, omdat hij geen kans krijgt om te laten zien dat het risico op recidive is verminderd. De advocaat-generaal heeft echter gesteld dat de pathologie van de terbeschikkinggestelde nauwelijks beïnvloedbaar is en dat er nog steeds een hoog risico op recidive bestaat.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de belangen van de terbeschikkinggestelde niet zwaarder wegen dan de belangen van de maatschappij. De kliniek heeft in haar advies aangegeven dat er geen alternatieven zijn voor de terbeschikkingstelling en dat het risico op recidive hoog blijft. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met de aanvulling dat de terbeschikkingstelling noodzakelijk blijft voor de veiligheid van de maatschappij.

Uitspraak

TBS P23/360
Beslissing van 21 maart 2024
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde](hierna: de terbeschikkinggestelde),
geboren te [plaats 1] op [datum] 1961,
verblijvende in [kliniek] in [plaats 2] (hierna: de kliniek).
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2023. Deze beslissing houdt in de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van 30 oktober 2023 waarbij de terbeschikkinggestelde beroep heeft ingesteld;
- de aanvullende informatie van de kliniek van 21 februari 2024;
- de wettelijke aantekeningen over de periode van 1 november 2023 tot 15 februari 2024.
Het hof heeft ter zitting van 7 maart 2024 gehoord de advocaat-generaal, mr. R. Segerink, en (via een videoverbinding) de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Zandt, advocaat te Amsterdam.

Overwegingen

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De raadsman heeft zich in algemene zin op het standpunt gesteld dat verlenging van de terbeschikkingstelling in strijd komt met artikel 5 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). De terbeschikkinggestelde is opgenomen in de longstay. Dat verhindert de mogelijkheden voor verlof en er vindt geen behandeling plaats. Hierdoor krijgt de terbeschikkinggestelde geen gelegenheid aan te tonen dat het risico op recidive is verminderd. Door deze impasse komt de huidige maatregel overeen met een levenslange gevangenisstraf. De terbeschikkinggestelde heeft verzocht om opheffing van de maatregel door de vordering van de officier van justitie af te wijzen. Voor het overige heeft de terbeschikkinggestelde aangevoerd dat niet is voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank kan worden bevestigd. De maatregel duurt weliswaar al een lange tijd, maar de pathologie van de terbeschikkinggestelde is nauwelijks beïnvloedbaar gebleken. Er is nog steeds sprake van een hoog risico op recidive en een hoog beveiligingsniveau is noodzakelijk.
Het oordeel van het hof
Het hof is onder aanvulling van gronden als hierna weergegeven van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op de juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het hof de beslissing waarvan beroep met die aanvulling bevestigen.
Proportionaliteit en subsidiariteit
De terbeschikkingstelling is ingegaan op 12 maart 1996 en loopt inmiddels 28 jaren. De indexdelicten zijn - kort gezegd - twee pogingen tot afpersing met behulp van een vleesbijl. Het hof is van oordeel dat bij een afweging tussen de belangen van de terbeschikkinggestelde en die van de maatschappij, het belang van de terbeschikkinggestelde, naarmate de maatregel langer duurt, steeds zwaarder dient te wegen. Anders dan de raadsman is het hof echter van oordeel dat van disproportionaliteit in het onderhavige geval geen sprake is. Naast het tijdsverloop in relatie tot de ernst van de indexdelicten, moet namelijk ook de aard van de stoornis en de ernst van het recidivegevaar in aanmerking worden genomen. De kliniek heeft in haar verlengingsadvies gemotiveerd uiteengezet dat het risico op recidive door de terbeschikkinggestelde bij het beëindigen van de terbeschikkingstelling ingeschat wordt als hoog. Het hof heeft geen reden voor twijfel aan dat oordeel van de kliniek.
Het hof acht verlenging van de maatregel ook niet in strijd met het beginsel van subsidiariteit. Uit de stukken blijkt dat er nog geen geschikte alternatieven zijn om de terbeschikkinggestelde te kunnen laten functioneren in de maatschappij zonder de structuur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Dit wordt ondersteund door het advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensische Psychiatrisch Zorg (hierna: de LAP) van 7 juni 2023. In dat advies is overwogen dat er geen mogelijkheid wordt gezien voor een uitstroomtraject van de terbeschikkinggestelde naar een GGZ voorziening of een andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging geboden kan worden.
Artikel 5 van het EVRM
Het verweer van de raadsman dat verlenging van de terbeschikkingstelling in strijd komt met het bepaalde in artikel 5 van het EVRM slaagt niet.
Het hof is van oordeel dat het voortduren van de vrijheidsbeneming van de terbeschikkingestelde zijn grondslag vindt in artikel 5 lid 1 onder e EVRM en dat aan de hierin gestelde procedurele en inhoudelijke eisen, die ook niet specifiek zijn betwist, is voldaan. Daar waar het gaat om de duur van de vrijheidsbeneming is van belang dat door de kliniek in het advies van 24 april 2023 is vastgesteld dat bij de terbeschikkinggestelde nog steeds sprake is van schizofrenie. Deze diagnose is niet betwist door de verdediging. De symptomen behorende bij de schizofrenie zijn, volgens de kliniek, onverminderd aanwezig. Het denken, voelen en doen van de terbeschikkinggestelde worden volledig gestuurd door wanen en hallucinaties, waardoor hij in het dagelijks functioneren ernstig wordt belemmerd. Bij het einde van de maatregel is de verwachting dat de terbeschikkinggestelde vrijwel direct zijn medicatie zal staken, waardoor de reeds aanwezige angst en achterdocht nog meer zal toenemen. Een psychotische decompensatie zal de overhand nemen en hij zal niet in staat zijn om zichzelf te toetsen aan de realiteit of de daarmee gepaarde spanningen op adequate wijze te kanaliseren. In het geval van einde van de maatregel wordt dan ook verwacht dat de terbeschikkinggestelde opnieuw een geweldsdelict zal plegen, maar ook een levensdelict wordt niet uitgesloten.
Zowel de kliniek als de LAP (zoals hiervoor is overwogen) zien geen andere mogelijkheden voor het inperken van het hoge risico op recidive door de terbeschikkinggestelde buiten de terbeschikkingstelling.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt met aanvulling van gronden als voormeld de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2023 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde, [terbeschikkinggestelde] .
Aldus gedaan door
mr. M.J. Vos, voorzitter,
mr. W.A. Holland en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
en drs. D.M.L. Versteijnen en drs. I.A.M. Breukel, raden,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier,
en op 21 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Mr. Van der Lee en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.