Uitspraak
zaaknummer: 2023/256
1.Feiten en procesverloop
uit een forensisch psychiatrische kliniek in Zweden;
inmiddels in Nederland verbleef; en
niet meer in Zweden bevond en zijn adres onbekend was.
2.Het juridisch kader
Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechterlijke instantie van een der lidstaten, kan deze instantie, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, het Hof verzoeken over deze vraag een uitspraak te doen.
Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich tot het Hof te wenden.
Indien een dergelijke vraag wordt opgeworpen in een bij een nationale rechterlijke instantie aanhangige zaak betreffende een gedetineerde persoon, doet het Hof zo spoedig mogelijk uitspraak.
1°. de veroordeelde niet in overeenstemming met het recht van de uitvaardigende lidstaat in persoon of via een naar het nationale recht bevoegde vertegenwoordiger in kennis is gesteld van zijn recht om de zaak te betwisten, alsmede van de termijnen waarbinnen dat rechtsmiddel moet worden aangewend; of
dat een veroordeelde zich in een civiele procedure (uitsluitend) kan beroepen op een kennelijke fout in het oordeel dat de penitentiaire kamer heeft gegeven in de aanpassingsprocedure als bedoeld in art. 2:11 Wets (rov. 6.6), dat het niet aan de civiele rechter is om het oordeel van de penitentiaire kamer inhoudelijk op juistheid te toetsen (rov. 6.7) en dat de minister niet onrechtmatig heeft gehandeld door het Engelse strafvonnis conform het oordeel van de penitentiaire kamer aan te passen en in de aldus aangepaste vorm ten uitvoer te leggen (rov. 6.7). Volgens het onderdeel heeft het hof[Den Haag]
miskend dat hoor en wederhoor – zoals voorgeschreven in art. 2:11 Wets, het Kaderbesluit, de art. 41 en 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en art. 6 EVRM – in de aanpassingsprocedure bij de penitentiaire kamer heeft ontbroken. Daarom heeft het hof[Den Haag]
zich niet mogen beperken tot de vraag of sprake is van een kennelijke fout in het oordeel dat de penitentiaire kamer heeft gegeven in de aanpassingsprocedure, aldus de klacht.
in het bestreden arrest terecht geoordeeld dat een veroordeelde zich in een civiele procedure uitsluitend kan beroepen op een kennelijke fout in het oordeel dat de penitentiaire kamer heeft gegeven in de aanpassingsprocedure (rov. 6.6), dat het niet aan de civiele rechter is om het oordeel van de penitentiaire kamer inhoudelijk op juistheid te toetsen (rov. 6.7) en dat de minister niet onrechtmatig heeft gehandeld door het Engelse strafvonnis conform het oordeel van de penitentiaire kamer aan te passen en in de aldus aangepaste vorm ten uitvoer te leggen (rov. 6.7).
3.De procedure voor zover deze plaatsvindt bij het hof
Ten overvloede, dit is anders waar het gaat om gevallen waarin een gevonniste persoon niet is gedetineerd in de beslissingsstaat, maar zich in vrijheid in Nederland bevindt en in afwachting van de erkenningsbeslissing in voorarrest wordt geplaatst (op grond van de artikelen 2:19, zesde lid en 2:20, tweede lid, WETVVS, hier niet aan de orde).
In de procedures die zien op uitgaande verzoeken en waarin Nederland als beslissingsstaat optreedt is voorzien in een openbare bezwaarprocedure, waarin de gevonniste persoon een mening kan geven als bedoeld in artikel 6 van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ, en ook in de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand (hoofdstuk 2, afdeling 3, WETVVS, hier ook niet aan de orde).
- of een
verplichteweigeringsgrond aan de orde is, en zo nee
- of het feit waarvoor de gevonniste persoon in de andere lidstaat is veroordeeld
- of de in de andere lidstaat opgelegde straf of maatregel aanpassing verdient.
4.Verzoeken om een prejudiciële beslissing
Dient het begrip ‘rechterlijke instantie’ als bedoeld in artikel 267 VWEU in
de uitoefening van fundamentele rechten, met name in het kader van een gemeenschappelijke marktordening, evenwel aan beperkingen worden onderworpen, voor zover die beperkingen werkelijk beantwoorden aan de doeleinden van algemeen belang die de Gemeenschap nastreeft en, het nagestreefde doel in aanmerking genomen, niet zijn te beschouwen als een onevenredige en onduldbare ingreep, waardoor de gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast (arrest van april 2000, zaak C-292/97, r.o. 45).”
Moet artikel 47 Handvest aldus worden uitgelegd dat wanneer in een
Moet artikel 47 Handvest in het licht van Kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus
Moet artikel 47 Handvest in het licht van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ
“Het hof stelt vast dat de aan de veroordeelde voor deze feiten opgelegde vrijheidsbenemende sanctie onverenigbaar is met Nederlands recht. Ingevolge artikel 2:11, zesde lid, van de WETVVS zal het hof de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie wijzigen in een straf of maatregel waarin het Nederlandse recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie. Het gerechtshof Göta Hovrätt (Zweden) heeft bij arrest van 26 februari 2015 de veroordeelde een forensisch-psychiatrische behandeling met speciaal onderzoek bij het ontslag uit de kliniek van onbepaalde duur opgelegd. Naar het hof begrijpt berust de beslissing van het gerecht op het oordeel dat de feiten de veroordeelde niet kunnen worden toegerekend in verband met diens gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Dit oordeel berust op het door het hof vermelde rapport forensisch-psychiatrische bevindingen van 8 december 2014. Hieruit volgt dat veroordeelde ten gevolge van zijn psychische toestand en zijn persoonlijke situatie in het algemeen een psychiatrische behandeling nodig heeft waarbij vrijheidsbeneming en andere dwangmiddelen noodzakelijk zijn. Daarnaast volgt uit de rapportage dat vanwege zijn ernstige psychische aandoening hij mogelijk een gevaar oplevert voor de maatschappij.De maatregel – welke kennelijk is gericht op beveiliging van de maatschappij en op behandeling van de veroordeelde – dient naar het oordeel van het hof te worden aangepast aan het Nederlandse recht, hetzij in de vorm van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis hetzij in de vorm van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Daaraan doet het bestaan van een aantal punten van verschil in de regelingen van de maatregelen niet af. Gelet op de omstandigheid dat, indien de berechting in Nederland zou hebben plaatsgevonden, veroordeelde naar alle waarschijnlijkheid verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn geacht en aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou zijn opgelegd, komt oplegging van deze maatregel in dit geval het meest in aanmerking. Het hof zal de aan veroordeelde opgelegde sanctie dan ook in deze zin aanpassen, met dien verstande dat de maatregel niet mede zal worden opgelegd voor het verboden bezit van het mes, omdat voor dat feit naar Nederlands recht deze maatregel niet kan worden opgelegd.Blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de oplegging van de maatregel met betrekking tot de overige feiten, in onderling verband en samenhang bezien, ligt in de uitspraak van de Zweedse rechter besloten dat, naar Nederlands recht, sprake is van een geweldsmisdrijf in de zin van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is derhalve niet in totale duur gemaximeerd tot vier jaar.
Dient het criterium van artikel 8, derde lid, Kaderbesluit 2008/909/JBZaldus te worden uitgelegd dat bij wijziging van de sanctie of maatregel
Op welke wijze en in hoeverre dient bij een eventuele herbeoordeling door
- i)
- ii)
Moet artikel 47 Handvest in het licht van Kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus worden uitgelegd dat wat betreft de doeltreffende voorziening in de tenuitvoerleggingsstaat kan worden volstaan met een schriftelijke zienswijze van de gevonniste persoon hetzij voorafgaande aan het rechterlijk oordeel en de erkenningsbeslissing, hetzij nadat de beslissing tot erkenning is genomen in de vorm van een herbeoordeling van het oorspronkelijke oordeel?
Moet artikel 47 Handvest in het licht van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus worden uitgelegd dat de gevonniste persoon die niet over toereikende financiële middelen beschikt en voor wie bijstand nodig is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen in de tenuitvoerleggingsstaat van rechtsbijstand dient te worden voorzien, ook al voorziet de wet hierin niet?
Dient het criterium van artikel 8, derde lid, Kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus te worden uitgelegd dat bij wijziging van de sanctie of maatregel omdat de aard hiervan onverenigbaar is met het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, beoordeeld dient te worden welke maatregel zou zijn opgelegd die de rechter van de tenuitvoerleggingsstaat naar alle waarschijnlijkheid zou hebben opgelegd indien de berechting in de tenuitvoerleggingsstaat zou hebben plaatsgevonden of dient, zo nodig met het vragen van aanvullende informatie, een beoordeling plaats te vinden waarbij gekeken wordt naar de feitelijke invulling van de maatregel in de beslissingsstaat?
Op welke wijze en in hoeverre dient bij een eventuele herbeoordeling door de tenuitvoerleggingsstaat van het verbod op strafverzwaring op grond van artikel 8, vierde lid, Kaderbesluit 2008/909/JBZ rekening te worden gehouden met ontwikkelingen en informatie die dateren van na de erkenningsbeslissing?