ECLI:NL:GHARL:2024:2520

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
21-004753-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs in dwangzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor dwang, waarbij hij was beschuldigd van het vastpakken en trachten te zoenen van de aangeefster. De politierechter had de verdachte een taakstraf van dertig uren opgelegd, te vervangen door vijftien dagen hechtenis. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. Tijdens de zitting op 27 maart 2024 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de aangeefster gehoord, evenals de vordering van de advocaat-generaal. Het hof kwam tot de conclusie dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De enkele verklaring van de aangeefster, die door de verdachte werd ontkend, was niet overtuigend genoeg om tot een veroordeling te komen. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen op basis van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat er voldoende bewijs moet zijn voor een veroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van getuigen niet voldoende steun boden voor de aangifte van de aangeefster, en heeft de verdachte vrijgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004753-21
Uitspraak d.d.: 10 april 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem , van
22 oktober 2021 met parketnummer 05-199405-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.R. van Laar, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte voor dwang (vastpakken en trachten te zoenen) veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren te vervangen door vijftien dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 15 november 2019 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, een ander, te weten [aangeefster] door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, die [aangeefster] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, immers heeft verdachte die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, vastgepakt bij haar middel en/of haar trui en/of haar getrokken en/of (daarbij) getracht te kussen/zoenen.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Uit het dossier volgt onvoldoende steun voor de verklaring van aangeefster over wat er precies zou zijn voorgevallen tussen haar en de verdachte. Tegenover de aangifte staat de stellige ontkenning van verdachte. De [getuige] , die aangeefster enige tijd daarna ziet, omschrijft, naast hetgeen zij van aangeefster zelf heeft gehoord, slechts een verschrikte blik bij aangeefster. Een “verschrikte blik” past naar het oordeel van het hof echter ook bij de verklaring van verdachte dat hij als grapje onverwachts de deur dicht en de lampen uit had gedaan van de ruimte waar hij met aangeefster was en dat aangeefster daarvan schrok. Andere getuigen hebben de verklaring van aangeefster later gehoord. Er is dan ook onvoldoende redengevend en overtuigend steunbewijs in de zin van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. TH.C.M. Willemse en mr. O.G. Schuur, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Valé, griffier,
en op 10 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 10 april 2024.
Tegenwoordig:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.