ECLI:NL:GHARL:2024:251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
23/235 t/m 23/270
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rioolheffing voor opslagunits in Leeuwarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die op 22 november 2022 de beroepen van belanghebbende tegen aanslagen in de rioolheffing ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden had voor het jaar 2020 en voor de maand december 2019 aanslagen opgelegd aan belanghebbende, die eigenaar en gebruiker is van 13 opslagunits. De heffingsambtenaar handhaafde deze aanslagen na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank kende belanghebbende vergoedingen toe voor immateriële schade, proceskosten en griffierecht, maar verklaarde de beroepen ongegrond.

In hoger beroep betwist belanghebbende de rechtmatigheid van de aanslagen, met name of de units zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de units indirect zijn verbonden met de gemeentelijke riolering via een gemeenschappelijk rioleringssysteem. Het Hof concludeert dat de aanslagen voor het eigenarendeel terecht zijn opgelegd, omdat de units als niet-woningen kwalificeren en voldoen aan de voorwaarden van de Verordening rioolheffingen.

Wat betreft het gebruikersdeel van de rioolheffing, stelt het Hof vast dat de heffingsambtenaar de aanslagen terecht heeft opgelegd, ook al wordt er uitsluitend hemelwater afgevoerd. De Verordening voorziet in de heffing van het gebruikersdeel voor water dat op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, inclusief hemelwater. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 23/235 tot en met 23/270
uitspraakdatum: 9 januari 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 22 november 2022, nummers LEE 21/866 tot en met 21/878, 22/1617 tot en met 22/1626 en 22/3435 tot en met 22/3447, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2020 met dagtekening 29 februari 2020 aan belanghebbende aanslagen in de rioolheffing voor het eigenarendeel en voor het gebruikersdeel opgelegd ten bedrage van in totaal € 993,80.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft voor de maand december 2019 met dagtekening 31 december 2021 aan belanghebbende aanslagen in de rioolheffing voor het gebruikersdeel opgelegd ten bedrage van in totaal € 54,80.
1.3.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de voor het jaar 2020 opgelegde aanslagen heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 12 februari 2021 die aanslagen gehandhaafd.
1.4.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende de voor de maand december 20219 opgelegde aanslagen heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2022 die aanslagen gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 22 november 2022 ongegrond verklaard en aan belanghebbende vergoedingen toegekend voor immateriële schade, proceskosten en griffierecht.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door [naam1] en [naam2] , alsmede namens de heffingsambtenaar [naam3] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van in totaal 13 opslagunits, alle gelegen op het bedrijventerrein [naam4] te [woonplaats] . De opslagunits worden plaatselijk aangeduid als de [adres1] 16 n en 16 p, de [adres1] 22 d 24 en de [adres2] 20 c1 tot en met c10 (hierna: de units).
2.2.
De units zijn onderdeel van grotere complexen met meerdere units/opslagloodsen, die zich bevinden op een omheind perceel grond en via een eigen roldeur per unit toegang hebben tot het direct aan die units grenzende binnenterrein. [adres1] 16 n en [adres1] 16 p maken deel uit van complex [naam5] . [adres1] 22 d 24 maakt deel uit van complex [naam6] . [adres2] 20 c1 tot en met c10 maken deel uit van [adres2] . Vanuit alle opslag-units kan via het binnenterrein van het desbetreffende complex, dat in eigendom toebehoort aan de beheerder daarvan, de openbare weg worden bereikt.
2.3.
De units beschikken niet over een aansluiting op de waterleiding noch wordt in de units anderszins voorzien in de toevoer van water. De units hebben geen eigen afvoer op de riolering. Het in de units realiseren van een aansluiting op het waterleidingnet en op de riolering is niet mogelijk zonder het uitvoeren van het daartoe noodzakelijke hak- en breekwerk in de betonnen vloeren van de units. Ten aanzien van de units wordt uitsluitend het water, dat als hemelwater op de daken van die units valt, afgevoerd. Aan de units zijn daartoe regenpijpen bevestigd die zijn aangesloten op een, zich onder het binnenterrein van de units bevindend, (eigen) gemeenschappelijk rioleringssysteem.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 29 februari 2020 voor het jaar 2020 de volgende aanslagen rioolheffingen voor het eigenarendeel en voor het gebruikersdeel opgelegd.
Belastingjaar 2020
eigenarendeel
gebruikersdeel
[adres1] 16 n
€ 8,06
€ 67,14
[adres1] 16 p
€ 8,06
€ 67,14
[adres1] 22 d 24
€ 9,96
€ 67,14
[adres2] 20 c1
€ 9,49
€ 67,14
[adres2] 20 c2
€ 9,49
€ 67,14
[adres2] 20 c3
€ 9,49
€ 67,14
[adres2] 20 c4
€ 9,49
€ 67,14
[adres2] 20 c5
€ 9,49
€ 67,14
[adres2] 20 c6
€ 9,49
€ 67,14
[adres2] 20 c7
€ 9,49
€ 67,14
[adres2] 20 c8
€ 9,49
€ 67,14
[adres2] 20 c9
€ 9,49
€ 67,14
[adres2] 20 c10
€ 9,49
€ 67,14
Totaal
€ 120,98
€ 872,82
2.5.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende ten aanzien van de units aan de [adres2] met dagtekening 31 december 2021 voor de maand december 2019 de volgende aanslagen rioolheffingen voor het gebruikersdeel opgelegd.
Tijdvak december 2019
gebruikersdeel
[adres2] 20 c1
€ 5,48
[adres2] 20 c2
€ 5,48
[adres2] 20 c3
€ 5,48
[adres2] 20 c4
€ 5,48
[adres2] 20 c5
€ 5,48
[adres2] 20 c6
€ 5,48
[adres2] 20 c7
€ 5,48
[adres2] 20 c8
€ 5,48
[adres2] 20 c9
€ 5,48
[adres2] 20 c10
€ 5,48
Totaal
€ 54,80
2.6.
Voor zover hier van belang is in de behoudens de tarieven gelijkluidende “Verordening rioolheffingen Leeuwarden 2019” en de “Verordening rioolheffingen Leeuwarden 2020” (beide hierna aangeduid als: de Verordening) het volgende vermeld:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. (…)
b. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
c. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, of oppervlaktewater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
d. (…)
e. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater;
f. (…)
h. niet-woning: een onroerende of roerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden;
i. (…)
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam “rioolheffing” wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven:
a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel;
en
b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.
2. (…)
Artikel 5 Grondslag en maatstaf van heffing
1. (…)
4. Het gebruikersdeel wordt (…) geheven (…) ingeval van een niet-woning naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
5. Het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij de herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.
6. (…)
Artikel 7 Belastingtarieven
1. (...)
2. Het tarief van het gebruikersdeel bedraagt per perceel dat wordt gebruikt
a. (…)
d. als niet-woning voor toegevoegd of opgepompt water
i. bij een gebruik van 0 tot en met 10 m3 [in de Verordening 2019: € 65,76] [en] [in de Verordening 2020: € 67,14];
ii. (…)”.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de bestreden aanslagen rioolheffing terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat elk van de units moet worden gekwalificeerd als “niet-woning” in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel h, van de Verordening gelezen in verbinding met artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening en dat deze “niet-woningen” ieder een “perceel” vormen in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening.
Eigenarendeel
4.2.
Partijen houdt ten aanzien van het eigenarendeel rioolheffing verdeeld of de hiervoor bedoelde units direct of indirect zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering, die in artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de Verordening wordt gedefinieerd als een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente. Tussen partijen is niet in geschil dat de (eigen) gemeenschappelijke rioleringssystemen onder de bedoelde binnenterreinen niet in eigendom, beheer of onderhoud van de gemeente zijn.
4.3.
Belanghebbende betwist dat het van de daken van de units afgevoerde hemelwater indirect, namelijk via het (eigen) gemeenschappelijke rioleringssysteem (zie 2.3.), wordt afgevoerd naar de gemeentelijke riolering. Daarmee betwist belanghebbende dat de units (indirect) zijn aangesloten op voorzieningen die zijn te kwalificeren als gemeentelijke riolering in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de Verordening. Gelet op deze betwisting door belanghebbende, rust op de heffingsambtenaar de last te bewijzen dat sprake is van een aansluiting op de gemeentelijke riolering, als hiervoor bedoeld. Daarbij wijst het Hof erop dat voor bewijs in een zaak als deze niet is vereist dat de te bewijzen feiten onomstotelijk komen vast te staan, maar dat voor bewijs volstaat dat de te bewijzen feiten voldoende aannemelijk zijn geworden.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de tot de gedingstukken behorende foto’s, plattegronden en bouwtekeningen alsmede de daarop ter zitting van het Hof gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat alle units indirect zijn verbonden met de gemeentelijke riolering. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar aan de hand van de bouwtekeningen toegelicht dat de verschillende unitcomplexen waartoe de units behoren, beschikken over regenpijpen waarmee het hemelwater dat valt op de daken van de respectievelijke units kan worden afgevoerd. Uit de bouwtekeningen volgt dat deze regenpijpen zijn verbonden met afvoerleidingen die naar een voorziening of combinatie van voorzieningen voor de afvoer van hemelwater lopen, waarvan het Hof het aannemelijk acht dat deze bij de gemeente in eigendom, beheer of in onderhoud is. Verder volgt uit de door heffingsambtenaar overgelegde passages uit de voorwaarden in de door de gemeente afgegeven bouwvergunningen voor de unitcomplexen, dat de verschillende complexen via overzetputten – zogenaamd hondenhokken, die op last van de gemeente en voor rekening van de aanvrager zijn aangelegd – moeten zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. Uit een door belanghebbende overgelegde Klic-tekening, die afkomstig is van het Kadaster, van de omgeving van [naam5] volgt dat het een aansluiting betreft op een gemeentelijk rioolbuis die onder de [adres1] naar de daarnaast gelegen watergang loopt en daarin uitwatert. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat de betreffende watergang, die niet bij de gemeente in eigendom is, uitmondt op gemeentelijk water. Ten aanzien van [naam6] en [adres2] heeft de heffingsambtenaar geloofwaardig verklaard dat de overzetputten zijn verbonden met het onder de [adres1] respectievelijk [adres2] gelegen gemeentelijke hoofdriool. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het Hof aannemelijk dat de door belanghebbende betwiste aansluitingen op de gemeentelijke riolering daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Net als Rechtbank, gaat het Hof aldus voorbij aan de – niet onderbouwde – stelling van belanghebbende dat de mogelijkheid bestaat dat is afgeweken van de bouwtekeningen en er geen aansluiting op de gemeentelijke riolering aanwezig is.
4.5.
Het Hof concludeert dat – gelet op het vorenstaande – voor alle in geding zijnde units sprake is van een aansluiting op de gemeentelijke riolering. Hieruit volgt dat voor het eigenarendeel is voldaan aan het belastbare feit zoals dat is omschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Dit betekent dat de heffingsambtenaar de aanslagen rioolheffing voor het eigenarendeel terecht heeft opgelegd.
Gebruikersdeel
4.6.
Partijen houdt ten aanzien van het gebruikersdeel rioolheffing verdeeld of die aanslagen op grond van de Verordening kunnen worden opgelegd als sprake is van de afvoer van uitsluitend hemelwater. Belanghebbende betoogt dat de Verordening voor dat geval niet voorziet in een belastbaar feit noch een maatstaf van heffing noch een tarief. De heffingsambtenaar verdedigt dat de aanslagen in overeenstemming zijn met de Verordening. Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van de in geding zijnde units uitsluitend water, dat als hemelwater op de daken van die units valt, wordt afgevoerd.
4.7.
Het Hof overweegt dat op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening, het belastbare feit van het gebruikersdeel aldus is vormgegeven dat de belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Daarbij wordt onder “water” op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel e, van de Verordening ook hemelwater verstaan. Aldus heeft het belastbare feit van het gebruikersdeel zich ten aanzien van het gebruik door belanghebbende van de bedoelde units voorgedaan. De maatstaf van heffing is op grond van artikel 5, vierde lid, van de Verordening, nu sprake is van een niet-woning, het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Op grond van artikel 5, vijfde lid, van de Verordening, wordt het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. Aangezien van de bedoelde units uitsluitend hemelwater wordt afgevoerd en er geen wateraansluiting of oppompinstallatie in de units aanwezig is, is het aantal toegevoerde of opgepompte kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater nihil, oftewel nul. Op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Verordening behoort bij die hoeveelheid bij een niet-woning een tarief van € 5,48 per unit voor de maand december 2019 en een tarief van € 67,14 voor het jaar 2020. Hieruit volgt dat het betoog van belanghebbende in al zijn onderdelen niet slaagt.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong - Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.
De griffier, De voorzitter,
K. de Jong - Braaksma J.W. Keuning
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 10 januari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.