ECLI:NL:GHARL:2024:2477

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
P23/407
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 5 december 2023, waarbij de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de jeugdige, geboren in 1999, zich in een positieve ontwikkeling bevindt en dat het recidiverisico is teruggebracht tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. De advocaat-generaal had verzocht om verlenging van de PIJ-maatregel, maar het hof oordeelde dat de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel passend is en dat de hulp en begeleiding die de jeugdige nodig heeft, kan worden voortgezet zonder verlenging van de maatregel. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de vordering van de officier van justitie afgewezen. De PIJ-maatregel eindigt onvoorwaardelijk op 10 november 2024, tenzij er een beslissing tot verlenging wordt genomen. Het hof heeft daarbij de relevante adviezen van deskundigen en de reclassering in overweging genomen, die allen een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel passend achtten. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de raadsheren, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

PIJ P23/407
Beslissing van 11 april 2024
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[jeugdige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
verblijvende te [adres] bij [naam dienstverlenende organisatie] ,
verder te noemen: de jeugdige.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van
5 december 2023. Deze beslissing houdt voor zover van belang in de afwijzing van de vordering tot verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
(hierna: PIJ-maatregel).
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken als de rechtbank en daarnaast op:
- de processen-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van 12 december 2023 waarbij de officier van justitie beroep heeft ingesteld;
- de appelmemorie van de officier van justitie van 19 december 2023;
- de registratiekaart van de jeugdige van 20 december 2023;
- het voortgangsverslag van Tactus Reclassering [locatie 1] van 19 februari 2024;
- de brief met officiële waarschuwing van 1 maart 2024 gericht aan de jeugdige;
- de e-mail met aanvullende informatie van [naam 1] , behandelcoördinator bij Justitiële Jeugdinrichting
(hierna: JJI)[plaats] met bijlagen van 19 maart 2024;
- de e-mail met aanvullende informatie van [naam 2] van Tactus Reclassering [locatie 1] met bijlagen van 19 maart 2024;
Het hof heeft ter zitting van 28 maart 2024 gehoord de advocaat-generaal, mr. V. Smink, en de jeugdige, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, advocaat te Amsterdam.
Het hof heeft ter zitting als deskundigen tevens gehoord:
- [naam 2] , reclasseringswerker bij Tactus Reclassering [locatie 1] ;
- [naam 3] , orthopedagoog bij JJI ‘ [locatie 2] ’ [plaats] .

Overwegingen

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep en verlenging van de PIJ-maatregel met zes maanden of een kortere duur, dan wel voor de duur die het hof passend en geboden acht. Er is nog steeds sprake van een stoornis en van recidivegevaar. De jeugdige laat nu een positieve lijn zien, maar er zijn nauwelijks beschermende factoren en hij kan niet zelfstandig wonen of voor zichzelf zorgen. De behandeling, begeleiding en praktische ondersteuning moet worden voortgezet in het kader van de PIJ-maatregel en de JJI moet betrokken blijven. Het is een te groot risico om de jeugdige los te laten met alleen begeleiding in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel, waardoor een verlenging van de PIJ-maatregel noodzakelijk is.
Het standpunt van de jeugdige
De raadsvrouw heeft verzocht de beslissing waarvan beroep te bevestigen. Er zit geen meerwaarde meer in verlenging van de PIJ-maatregel, nu verlenging niet langer bijdraagt aan de verwezenlijking van het doel van de PIJ-maatregel. Inmiddels is de jeugdige bijna een jaar teruggekeerd in de samenleving en is niet gebleken dat er concreet recidivegevaar van zijn gedrag uitgaat. Hij heeft een goede behandelrelatie met zijn begeleider van [naam hulpverleningsinstantie] en zijn reclasseringswerker, hij werkt 32 uur per week bij [naam pizzeria] en heeft geen schulden. Dat er meer aandacht moet worden besteed aan de ontwikkeling van de eigen verantwoordelijkheid van de jeugdige en dat hij nog hulp nodig heeft bij het regelen van praktische zaken is onvoldoende reden om de PIJ-maatregel alsnog te verlengen. Hij dient een eerlijke kans te krijgen om zich verder te ontwikkelen en daarvoor is de begeleiding en behandeling binnen het kader van de voorwaardelijke beëindiging passend.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen om de navolgende reden.
De rechtbank heeft in het dictum van haar beslissing de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van de PIJ-maatregel afgewezen en daarbij overwogen dat “de PIJ-maatregel van rechtswege voorwaardelijk
met ingang van hedenzal eindigen”. Het hof overweegt hiertoe dat de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel bij een afwijzing van de vordering van de officier van justitie echter niet ingaat met ingang van heden, maar dat de PIJ-maatregel, gelet op de expiratiedatum, van rechtswege op 10 november 2023 voorwaardelijk is geëindigd.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beslissing waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Indexdelicten
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 30 januari 2019 de PIJ-maatregel aan de jeugdige opgelegd ter zake van – kort gezegd – gekwalificeerde doodslag, opzetheling, diefstal in vereniging vergezeld van bedreiging met geweld en afpersing in vereniging. Het hof heeft daarbij vastgesteld dat sprake is van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Stoornis en recidivegevaar
De jeugdige is gediagnosticeerd met een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken, een stoornis in cannabisgebruik en een ouder-kindrelatieprobleem.
Het risico op recidive bij beëindiging van de PIJ-maatregel wordt ingeschat als laag-gemiddeld. Volgens de reclassering zijn het hebben van een stabiele woonsituatie, een stabiel inkomen en het huidige kader op dit moment beschermende factoren voor de jeugdige.
Criterium voor verlenging van de PIJ-maatregel
Het hof stelt voorop dat de maatregel kan worden verlengd indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist en die verlenging ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de jeugdige is. De verlenging is slechts mogelijk indien de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Voorts is een verlenging van de termijn van de maatregel slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat. De maatregel eindigt steeds voorwaardelijk een jaar voordat het einde van de maatregel wordt bereikt.
Motivering afwijzing van de vordering
Het hof ziet aanleiding om de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel af te wijzen en overweegt hiertoe als volgt.
Uit het voortgangsverslag van de reclassering van 19 februari 2024 volgt dat het contact met de huidige toezichthouder van de reclassering – na overdracht – goed verloopt. De jeugdige houdt zich aan de meldplichtafspraken en is minder fel in het contact met de reclassering. Wel is de afgelopen periode duidelijk geworden dat de jeugdige op een aantal gebieden, met name financiën, niet bij machte is dit op een volwassen manier te organiseren. De komende periode zal de reclassering, samen met [naam hulpverleningsinstantie] en [naam dienstverlenende organisatie] meer inzetten op het volwassen worden van de jeugdige en het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn eigen leven. Er zal ondersteuning geboden worden waar nodig en er zal extra ingezet worden op controles in verband met een recente positieve test op amfetamine, waar de jeugdige ook een waarschuwing voor heeft ontvangen.
Uit de aanvullende informatie van de reclassering van 19 maart 2024 volgt dat de JJI sinds de zitting bij de rechtbank van 5 december 2023 niet meer betrokken is geweest bij de jeugdige. De reclassering staat in het huidige traject niet negatief tegenover een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. Het risico blijft dat de jeugdige zich niet aan afspraken zal houden, maar de reclassering ziet desalniettemin geen noodzaak voor ondersteuning vanuit de JJI in het kader van een Scholings- en trainingsprogramma (
hierna: STP).
Uit de aanvullende informatie van JJI [plaats] van 19 maart 2024 volgt dat de JJI tijdens de zitting bij de rechtbank op 5 december 2023 het advies heeft bijgesteld en een voorwaardelijke beëindiging heeft geadviseerd, omdat de begeleiding en behandeling van de jeugdige extern wordt vormgegeven.
Op de zitting van het hof van 28 maart 2024 zijn deskundigen [naam 2] van de reclassering en orthopedagoog [naam 3] van JJI [plaats] gehoord.
Deskundige [naam 2] heeft zijn advies van 19 maart 2023 toegelicht en gehandhaafd, nu hij geen noodzaak meer ziet voor betrokkenheid van de JJI bij het traject van de jeugdige. Het is nu aan de jeugdige om te laten zien dat hij zelfstandig kan functioneren, en de reclassering zal hem daarbij ondersteunen.
Deskundige [naam 3] heeft desgevraagd medegedeeld een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel passend te achten. Na de zitting op 5 december 2023 is door alle betrokken hulpverleners geconstateerd dat het goed gaat met de jeugdige. Hij houdt zich aan zijn meldplicht, werkt 32 uur per week, is sinds de start van het STP niet meer in aanraking gekomen met justitie en stelt zich begeleidbaar op. Binnen een voorwaardelijke beëindiging zal de reclassering hem ondersteunen en dit, in combinatie met de andere aanwezige hulpverlening, maakt dat de JJI geen reden ziet voor verlenging van het STP.
Alles in onderling verband en samenhang beziend stelt het hof vast dat het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel in dit stadium passend is en afdoende zal zijn om te waarborgen dat de hulp en begeleiding die de jeugdige volgens bovenstaande adviezen nog nodig heeft zal worden voortgezet. Bovendien is het recidiverisico dat uitgaat van de jeugdige teruggebracht tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Het hof is daarmee – anders dan de advocaat-generaal – en gelet op het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige, van oordeel dat de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel dient te worden afgewezen.
Aanvullende overweging met betrekking tot de geldende voorwaarden
Ten overvloede overweegt het hof dat de beslissing tot het stellen van bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel is voorbehouden aan de rechtbank.
Einde maatregel
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:6:31, tweede lid, derde volzin, van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof vast dat tenzij beslist wordt tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk zal eindigen op 10 november 2024.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Amsterdam, van 5 december 2023 met betrekking tot de jeugdige
[jeugdige] .
Wijst afde vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. D. Visser en mr. P.C. Vegter, raadsheren,
en dr. W.J. Canton en dr. K.J. de Wijs-Heijlaerts, raden,
in tegenwoordigheid van mr. I.H. Scharrenberg, griffier,
en op 11 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.