ECLI:NL:GHARL:2024:2460

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.330.285
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen over de rol van de beschermingsbewindvoerder als wettelijke vertegenwoordiger in het erfrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2024 een tussenuitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de beschermingsbewindvoerder kan worden aangemerkt als een ‘wettelijke vertegenwoordiger’ in de zin van artikel 4:193 BW. De zaak betreft een verzoek van [verzoekster], die als bewindvoerder optreedt voor [naam1], de erfgenaam van de overleden zus van [naam1], [erflaatster]. Na het overlijden van erflaatster op 1 januari 2023, heeft [verzoekster] verzocht om machtiging om de nalatenschap te verwerpen, maar de kantonrechter verklaarde haar niet-ontvankelijk omdat de termijn voor verwerping al was verstreken. Het hof overweegt dat de beschermingsbewindvoerder mogelijk onder de term ‘wettelijke vertegenwoordiger’ valt, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de samenloop met bepalingen in Boek 1 BW over meerderjarigenbewind. Het hof is voornemens prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad om duidelijkheid te krijgen over de rol van de bewindvoerder in het erfrecht en de gevolgen van de wettelijke bepalingen. De beslissing van het hof houdt in dat de bewindvoerder zich kan uitlaten over de te stellen vragen, en dat verdere beslissingen worden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.330.285
zaaknummer rechtbank Gelderland (team bewind en erfrecht), zittingsplaats Zutphen, 10564351
beschikking van 11 april 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die optreedt als bewindvoerder in het bewind dat is ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan
[naam1]
die woont in [woonplaats1]
verzoekster in hoger beroep
hierna: [verzoekster] en [naam1]
advocaat: mr. E.J. Moll

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 28 juni 2023 heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit het beroepschrift en het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 31 augustus 2023 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
Op 1 januari 2023 is de zus van [naam1] (hierna: erflaatster) overleden. Erflaatster heeft geen echtgenoot, geregistreerd partner, kinderen of ouders achtergelaten. Erflaatster heeft in haar laatste testament van 1985 haar broer [de broer] tot enige erfgenaam benoemd. [de broer] heeft de nalatenschap op 9 januari 2023 verworpen. Dat betekent dat de wet de ouders van erflaatster en haar broers en zussen, onder wie [naam1] als erfgenamen tot de nalatenschap van erflaatster roept (artikel 4:10 lid 1 letter b BW). De ouders van erflaatster zijn voor erflaatster overleden. Of naast [naam1] nog andere broers of zussen of hun afstammelingen als erfgenaam optreden is niet duidelijk.
2.2.
Over alle goederen van [naam1] is op voet van artikel 1:431 BW een bewind ingesteld met benoeming van [verzoekster] tot bewindvoerder (beschikking rechtbank Zutphen van 26 maart 2012). [verzoekster] heeft op 19 juni 2023 de kantonrechter verzocht haar machtiging te verlenen de nalatenschap van erflaatster te verwerpen.
2.3.
De kantonrechter heeft [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard in dat verzoek, omdat vanaf het tijdstip dat de nalatenschap of een aandeel daarin aan [naam1] toekomt (9 januari 2023) tot aan het doen van het verzoek (19 juni 2023) de termijn van drie maanden van artikel 4:193 lid 2 BW al is verstreken. Daardoor geldt de nalatenschap als door [naam1] beneficiair aanvaard en kan zij deze niet meer verwerpen. De bedoeling van het hoger beroep is dat het verzoek alsnog worden toegewezen.
2.4.
Het hof zal oordelen dat de beschermingsbewindvoerder lijkt te vallen onder de term ‘wettelijke vertegenwoordiger’ in artikel 4:193 BW, maar dat dit niet geheel duidelijk is. Ook is niet geheel duidelijk wat de mogelijke samenloop tussen deze bepaling en de bepalingen in Boek 1 BW over het beschermingsbewind betekent. Omdat de beantwoording van deze vragen van groot belang is voor de rechtspraktijk zal het hof prejudiciële vragen stellen aan de Hoge Raad.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
De inhoud van deze beschikking is als volgt.
Eerst komt aan de orde of de beschermingsbewindvoerder een ‘wettelijke vertegenwoordiger’ is in de zin van artikel 4:193 BW (3.2.-3.8.).
Daarna wordt vermeld wat in de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter en de Aanbevelingen meerderjarigenbewind over artikel 4:193 BW is bepaald (3.9.-3.10.).
Dan volgen enkele overwegingen voor het geval artikel 4:193 BW niet van toepassing is op de beschermingsbewindvoerder (3.11.).
Ten slotte formuleert het hof prejudiciële vragen over de reikwijdte van de term ‘wettelijke vertegenwoordiger’ in artikel 4:193 BW en de mogelijke samenloop van deze bepaling met bepalingen in Boek 1 BW over het beschermingsbewind en licht deze prejudiciële vragen toe (3.12.-3.16.).
et
Is de beschermingsbewindvoerder een ‘wettelijke vertegenwoordiger’ als bedoeld in artikel 4:193 BW?
3.2.
De belangrijkste grief van [verzoekster] is dat de kantonrechter artikel 4:193 BW hier ten onrechte heeft toegepast. Volgens [verzoekster] is deze bepaling niet van toepassing op de bewindvoerder in een bewind van artikel 1:431 BW (hierna: beschermingsbewind). Volgens [verzoekster] wordt de verwerping van een nalatenschap door de beschermingsbewindvoerder geregeld in artikel 1:441 lid 2 onder a BW, zodat de bewindvoerder met toestemming van de rechthebbende zelf tot verwerping bevoegd is en pas machtiging van de kantonrechter nodig heeft, indien de rechthebbende weigerachtig of niet in staat is om toestemming te verlenen.
3.3.
Artikel 4:193 BW bepaalt dat een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam voor deze niet zuiver kan aanvaarden en voor verwerping een machtiging van de kantonrechter nodig heeft. De wettelijke vertegenwoordiger is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap of het aandeel daarin aan de erfgenaam toekomt. Heeft de wettelijke vertegenwoordiger de termijn laten verlopen, dan geldt de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard.
3.4.
De vraag is of de bewindvoerder in een beschermingsbewind een wettelijke vertegenwoordiger is in de zin van artikel 4:193 BW. Bij de vraag of dit het geval is moet worden gelet op de gangbare betekenis van de bewoordingen van deze bepaling, op de wets- en rechtsgeschiedenis, op de strekking van de bepaling en op verwante bepalingen in het Burgerlijk Wetboek.
Gangbare betekenis van de woorden ‘wettelijke vertegenwoordiger’.
3.5.
Het begrip wettelijke vertegenwoordiger wordt vooral gebruikt voor de vertegenwoordiging van handelingsonbekwamen (minderjarigen en curandi). Gelet op de gangbare betekenis van de woorden ‘wettelijke vertegenwoordiger’ kan ook een bewindvoerder in een beschermingsbewind heel goed onder het begrip ‘wettelijke vertegenwoordiger’ vallen. Die gangbare betekenis is dat de wet voor een bepaald geval, hier een beschermingsbewind, een vertegenwoordiger aanwijst. Daarbij is van belang of de handeling die de vertegenwoordiger verricht tot zijn wettelijke taak behoort. Wie in een bepaling als bijvoorbeeld artikel 4:193 BW met wettelijke vertegenwoordiger is bedoeld hangt af van de context waarin die bepaling staat. Het gaat daarin om aanvaarding en verwerping van een nalatenschap. Dat zijn eenzijdige ongerichte rechtshandelingen die bij een beschermingsbewind dat is ingesteld over alle goederen die zullen toebehoren aan een rechthebbende tot de taak van de bewindvoerder horen en dus ook onder diens wettelijke vertegenwoordiging vallen.
De ‘wettelijke vertegenwoordiger’ in de wets- en rechtsgeschiedenis
3.6.
In verschillende passages in de wetsgeschiedenis wordt aandacht besteed aan de ‘wettelijke vertegenwoordiger’.
Parlementaire geschiedenis van de Vaststellingswet Boek 4 BW (Wet van 11 september 1969 tot vaststelling van Boek 4 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, Staatsblad 1969/392).
3.6.1.
In de Toelichting Meijers bij de voorloper van artikel 4:193 BW staat over de wettelijke vertegenwoordiger (Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 941):
“Ten slotte zij er op gewezen, dat vertegenwoordigers krachtens volmacht en de organen van een rechtspersoon niet onder wettelijke vertegenwoordigers kunnen worden gerekend. Wettelijke vertegenwoordiging wordt door de wet voorgeschreven en geregeld. Zo b.v. bij de voogdij, de curatele van een geestelijk gestoorde, van een afwezige of van een gefailleerde.”
De Toelichting Meijers dateert van 1954. Op dat moment was nog geen sprake van een wettelijke regeling van het beschermingsbewind of een voorstel daartoe. Hier zijn niet alleen de wettelijke vertegenwoordigers voor handelingsonbekwamen genoemd, maar ook anderen, zoals de bewindvoerder in een afwezigenbewind en de curator als wettelijke vertegenwoordiger van een failliet.
Ook later in de wetsgeschiedenis wordt de term wettelijk vertegenwoordiger niet beperkt tot de vertegenwoordiger van handelingsonbekwamen, maar wordt die ook gebruikt voor de bewindvoerder van een afwezige. Zie Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 945 Memorie van Antwoord, Kamerstukken I 1968/69, 3771, nr. 133, ingezonden 3 juni 1969):
“Zowel het geldende recht als het ontwerp bepaalt dat een ieder de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving kan aanvaarden, alsmede dat een wettelijk vertegenwoordiger niet zuiver, alleen beneficiair kan aanvaarden. Zie in het geldende recht de artikelen 440 en 520 B.W. (voogd, curator en bewindvoerder voor een afwezige) en 41 B.W. (faillissementscurator). Bij het nieuwe Boek 1 is deze regel, wat voogd en curator betreft, opnieuw vastgesteld in artikel 353.”
Van 1 januari 1970 tot 1 januari 2003 bepaalde artikel 1:353 lid 2 BW voor de voogd:
1. De voogd kan een de minderjarige opgekomen erfenis niet anders aanvaarden dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
2. Hij kan niet zonder machtiging van de kantonrechter een de minderjarige opgekomen erfenis verwerpen, noch van een deze toekomend aandeel in een ontbonden huwelijksgemeenschap afstand doen.
Deze bepaling is in de periode 1970-2003 van toepassing op het bewind van wettelijk vertegenwoordigers bij handelingsonbekwamen (voogd, ouder(s) met gezag en curator bij curatele). Ze is ook van toepassing op het afwezigenbewind van artikel 1:410 BW. Lid 2 is met de invoering van het nieuwe erfrecht en artikel 4:193 BW, in januari 2003, vervallen.
Het afwezigenbewind is, al sinds januari 1970,geregeld in artikel 1:409-411 BW. Op dat bewind is, als de kantonrechter niet anders bepaalt, een groot deel van de bepalingen over het voogdijbewind van toepassing, inclusief artikel 1:353 BW (artikel 1:410 lid 1 BW). Tot 1 januari 2003 gold ook voor het afwezigenbewind als gezegd artikel 1:353 lid 2 BW.
Parlementaire geschiedenis van de Invoeringswet Boek 4 BW
3.6.2.
Op 1 september 1982 is de regeling voor het beschermingsbewind in werking getreden (titel 19 van Boek 1 BW). In artikel 1:441 lid 5 BW is bepaald dat een bewindvoerder met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd is een aan de rechthebbende opgekomen nalatenschap te aanvaarden. De bewindvoerder moet de nalatenschap beneficiair aanvaarden, tenzij de aanvaarding geschiedt met toestemming van de rechthebbende. In de parlementaire geschiedenis (
Kamerstukken II1978/79, 15 350, nr. 3, p. 23) is daarover te lezen:
“In lid 5 is een - niet in artikel 3.6.1.5 voorkomende - bepaling opgenomen inzake het aanvaarden van een aan de rechthebbende opgekomen erfenis, waarvan de tweede zin behoudens een voor de hand liggende uitzondering, overeenstemt met artikel 353 lid 1 van Boek 1. De bepaling is uiteraard slechts van belang indien de tot de nalatenschap behorende goederen onder het bewind zouden vallen, zodat de aanvaarding tot de taak van de bewindvoerder behoort. Hiertoe opent artikel 431 de mogelijkheid (…)”
In artikel 1:441 lid 2 onder b BW is nog bepaald dat de bewindvoerder een making (erfstelling of legaat) waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden alleen kan aannemen met toestemming van de rechthebbende of machtiging van de kantonrechter. In titel 19 van Boek 1 BW is geen expliciete bepaling opgenomen over de verwerping van een nalatenschap.
Bij de parlementaire behandeling van artikel 4:193 BW in de fase van de Invoeringswet was de regel van artikel 1:441 lid 5 BW al ingevoerd. Regelmatig wordt verwezen naar het beschermingsbewind. Zie bijvoorbeeld Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 1229, waarin het gaat over de boedelbeschrijving:
“Slechts als een der partijen het vrije beheer over zijn goederen mist, is een notariële akte verplicht. Tegenover het bestaande recht is dat echter geen verzwaring: de aanvaarding van een nalatenschap voor minderjarigen, curandi en faillieten moet immers toch steeds onder het voorrecht van boedelbeschrijving geschieden (zie de artikelen 1:353 en 1:386 BW en artikel 41 Faillissementswet). Slechts voor het beschermingsbewind kan hiervan worden afgeweken – artikel 1:441 BW – maar dan is toestemming van de rechthebbende vereist. Gewoonlijk zal de bewindvoerder echter wel niet kunnen vertrouwen op de geldigheid van de toestemming van iemand van wie ook de toekomstige goederen reeds onder bewind zijn gesteld.”
In de parlementaire geschiedenis is geen aandacht besteed aan de verhouding tussen artikel 4:193 BW en artikel 1:441 lid 5 BW. Er zijn twee in het oog springende verschillen tussen beide bepalingen:
Volgens artikel 4:193 BW kan de wettelijke vertegenwoordiger niet zuiver aanvaarden; in artikel 1:441 lid 5 BW is bepaald dat de bewindvoerder wel zuiver kan aanvaarden, maar dat alleen kan met toestemming van de rechthebbende.
In artikel 4:193 BW is geregeld dat de wettelijke vertegenwoordiger voor verwerping de machtiging van de kantonrechter nodig heeft en binnen drie maanden vanaf het tijdstip dat de nalatenschap of een aandeel daarin toekomt aan degene die hij vertegenwoordigt de verklaring van verwerping moet afleggen. In artikel 1:441 BW of elders in titel 19 van Boek 1 BW is geen expliciete bepaling over verwerping namens de rechthebbende opgenomen. Wel bepaalt artikel 1:441 lid 2 letter a BW dat de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of vervangende toestemming van de kantonrechter nodig heeft voor het beschikken over een onder bewind staand goed. Verwerping is een eenzijdige ongerichte rechtshandeling die is aan te merken als het beschikken over goederen (de nalatenschap of het aandeel daarin) die van rechtswege zijn overgegaan op de rechthebbende/erfgenaam (artikel 4:182 lid 1 BW); de verwerping werkt terug tot het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap (artikel 4:190 lid 4 BW) en heeft als effect dat de goederen van de nalatenschap of het aandeel daarin niet tot het vermogen van de rechthebbende zijn gaan behoren. Voor het afwezigenbewind dat blijkens de wetsgeschiedenis onder de reikwijdte van artikel 4:193 BW valt geldt vanaf 2003 vanwege de overeenkomstige toepassing van artikel 1:345 lid 1 letter a BW dat voor verwerping altijd de machtiging van de kantonrechter nodig is; toestemming van de rechthebbende die afwezig is kan daar geen rol spelen.
Aanvankelijk was artikel 4:193 BW ook van toepassing op de faillissementscurator. Pas laat in het wetgevingsproces is het huidige lid 3 ingevoerd dat bepaalt dat de leden 1 en 2 toepassing missen in faillissement. Zie
Kamerstukken II1999/2000, 27 021, 3, p. 21 Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, tweede gedeelte (nadere wijziging van Boek 4):
“Ingevolge lid 3 mist artikel 4.5.2.4 toepassing in geval van faillissement, nu daar-
voor in artikel 41 Fw een eigen regeling is gegeven (van overeenkomstige toepassing bij
de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, artikel 313 Fw). Bij faillissement, en
ook in geval van schuldsanering, is er geen reden af te wijken van de in artikel 41 Fw ge-
stelde eis van toestemming van de rechter-commissaris voor beneficiaire aanvaarding.
Voorts bestaat er onvoldoende aanleiding om ook bij faillissement uit te gaan van het
systeem dat de nalatenschap na drie maanden in beginsel als beneficiair aanvaard geldt.
Aan te nemen valt dat de faillissementscurator vrijwel altijd een tijdige keuze voor beneficiaire aanvaarding of verwerping zal maken, zeker wanneer hem om een keuze wordt verzocht. Niet uit te sluiten valt voorts dat de faillissementscurator in verband met de aan beneficiaire aanvaarding verbonden verplichting tot vereffening van de nalaten-
schap, daarvan in meer gevallen zal willen afzien dan de ouder of voogd. Vergelijk voor
het begrip wettelijk vertegenwoordiger overigens de Toelichting van Meijers op artikel
4.5.2.4, blz. 355.”
De betreffende passage in de Toelichting Meijers is hiervoor al geciteerd (
“Wettelijke vertegenwoordiging wordt door de wet voorgeschreven en geregeld. Zo b.v. bij de voogdij, de curatele van een geestelijk gestoorde, van een afwezige of van een gefailleerde.”)
Voor het beschermingsbewind is een dergelijke bepaling over het buiten toepassing blijven van artikel 4:193 lid 1-2 BW niet ingevoerd.
De strekking van artikel 4:193 BW
3.7.
Als ratio van artikel 4:193 lid 2 BW (na het verstrijken van de termijn van drie maanden wordt de nalatenschap geacht als door de erfgenaam beneficiair te zijn aanvaard) wordt genoemd (Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 942):
“Het voordeel is dat de rechtstoestand van de nalatenschap en de rechtspositie van de erfgenaam niet langdurig in het onzekere kunnen blijven.”
Zie ook Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 946-947:
“Evenmin ziet de ondergetekende voldoende grond om alsnog af te stappen van de kortelings bij de vaststelling van het nieuwe Boek 1 en de Invoeringswet uitdrukkelijk gehandhaafde regel dat een nalatenschap door de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige of curandus slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan worden aanvaard. Een wettelijke vertegenwoordiger behoort niet op kosten van de vertegenwoordigde het risico te aanvaarden dat de verhouding tussen de goederen en de schulden der nalatenschap tegenvalt en de vertegenwoordigde met een passief saldo wordt belast.”
Naast bevordering van de rechtszekerheid en beperking van het risico van een negatieve nalatenschap beoogt artikel 4:193 BW de rechthebbende ook te beschermen tegen de kosten die zijn gemoeid met het (laten) opstellen van een verklaring van beneficiaire aanvaarding en de inschrijving daarvan in het boedelregister:
“Ter bevordering van een geordend rechtsverkeer en ter vermijding van de noodzaak en kosten, ook in kleine boedels, van een verklaring van beneficiaire aanvaarding en inschrijving daarvan, is in de tweede zin van lid 1 bepaald dat de termijn (…) van rechtswege aanvangt, zodat ingevolge lid 2 de nalatenschap na ongebruikt verloop van de termijn als beneficiair aanvaard geldt”(Parl. Gesch. Boek 4 (Inv.), p. 2196).
De strekking van artikel 4:193 BW is dat de rechtspositie van een erfgenaam die een wettelijk vertegenwoordiger heeft niet te lang onzeker mag zijn, dat het risico dat die erfgenaam een negatieve nalatenschap krijgt moet worden vermeden en dat de afwikkeling van de nalatenschap volgens de regels van beneficiaire aanvaarding ook zonder het maken van (al te veel) kosten binnen bereik van die erfgenaam komt. Die strekking is goed te begrijpen bij een curandus of een minderjarige die niet zelf kan aanvaarden of verwerpen, maar ook bij een rechthebbende over wiens goederen een bewind is ingesteld omdat hij niet in staat is zelf zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen. In dat opzicht lijkt een verschil tussen een curatele en een beschermingsbewind niet gerechtvaardigd.
Andere bepalingen in Boek 4 BW waarin de term ‘wettelijke vertegenwoordiger’ voorkomt:
3.8.
De term ‘wettelijke vertegenwoordiger’ komt ook in andere bepalingen in Boek 4 BW voor.
3.8.1.
Artikel 4:16 lid 2 BW verplicht de wettelijke vertegenwoordiger van de echtgenoot of het kind die/dat ‘niet het vrije beheer over zijn vermogen’ heeft een boedelbeschrijving in te leveren. De term wettelijke vertegenwoordiger omvat hier ook de bewindvoerder in een beschermingsbewind, als dat is ingesteld over alle (toekomstige) goederen van de rechthebbende.
3.8.2.
In artikel 4:202 lid 2 BW gaat het over
‘de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam die voor deze beneficiair heeft aanvaard’en het artikel biedt deze vertegenwoordiger de mogelijkheid bij een positief saldo van de nalatenschap een verzoek om opheffing van de verplichting tot vereffening te doen. Deze bepaling was aanvankelijk voorgesteld als lid 3 bij artikel 4:193 BW met de volgende toelichting (Parl. Gesch. Boek 4 BW p. 2195):
“MvA II. Artikel 4.5.2.4. (….) Deze voorziening is nodig omdat in de meeste gevallen bij boedels met minderjarigen en curandi de verplichting om te vereffenen volgens de regels die de wet bij beneficiaire aanvaarding stelt, een te zwaar middel is.”
Uiteindelijk is de bepaling verplaatst naar lid 2 van artikel 4:202 BW. Zie Parl. Gesch. Boek 4 BW p. 2195:
NW 6.Artikel 4.5.2.4. Het derde lid van artikel 4.5.2.4 is overgebracht naar artikel
4.5.3.1 lid 2, waardoor in laatstgenoemd artikel volledig is geregeld wanneer een vereffening overeenkomstig afdeling 4.5.3 moet plaats hebben.”
3.8.3.
In artikel 4:212 BW gaat het over de schade die de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam aan de schuldeisers van de nalatenschap heeft toegebracht. Het draait om de wettelijke vertegenwoordigers die namens een erfgenaam vereffenen. Tot de taak van een bewindvoerder in een beschermingsbewind dat is ingesteld over alle goederen van een erfgenaam behoort de vereffening. In deze bepaling omvat de wettelijke vertegenwoordiger dus ook de bewindvoerder.
De Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter
3.9.
De Expertgroep Erfrecht van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton
(LOVCK) van de rechtspraak is belast met advisering op het gebied van het erfrecht aan het LOVCK, mede met het oog op gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de
verschillende rechtbanken. Om te komen tot die gewenste uniformering heeft die expertgroep de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter (hierna: de Handleiding) opgesteld. De Handleiding strekt landelijk, dus in alle rechtbanken, tot uitgangspunt. In bijzondere gevallen kan daarvan worden afgeweken. De Handleiding is niet alleen bedoeld voor de kantonrechters, maar ook voor de erfgenamen en (juridisch) professionals die bij de afwikkeling van nalatenschappen betrokken zijn. De Handleiding bevat enerzijds uitleg over en toelichting op een groot aantal wetsartikelen en bevat anderzijds aanbevelingen.
Bij de relatieve bevoegdheid van de kantonrechter tot het verlenen van de machtiging tot verwerping vermeldt de Handleiding (versie 9.0, p. 13):
“Er bestaat twijfel over de vraag of onder “wettelijk vertegenwoordiger” ook moet worden verstaan: de bewindvoerder. Om duidelijkheid te bieden voor verzoekers adviseert de Commissie Erfrecht vooralsnog om het begrip ruim te interpreteren.”
En, bij de toelichting op artikel 4:193 BW (Handleiding versie 9.0, p. 93):
“Wanneer de nalatenschap beneficiair wordt aanvaard of - met machtiging van de kantonrechter - wordt verworpen, dient de wettelijk vertegenwoordiger (de curator, ouder of voogd) deze verklaring in beginsel binnen drie maanden af te leggen. Aanbevolen wordt deze regeling ook toe te passen bij beschermingsbewind.”
In de Handleiding wordt daarom de kantonrechters aanbevolen de afwezigheidsbewindvoerder (titel 1.18 Boek 1 BW) en de beschermingsbewindvoerder (titel 1.19 Boek 1 BW) onder de wettelijke vertegenwoordigers van artikel 4:193 BW te scharen.
De Aanbevelingen meerderjarigenbewind
3.10.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Toezicht (LOVT) van de rechtspraak heeft, op voorstel van de Expertgroep Curatele, Beschermingsbewind en Mentorschap, aanbevelingen gedaan aan de kantonrechters belast met de behandeling van bewindszaken. Deze Aanbevelingen meerderjarigenbewind (versie 31 januari 2023) luiden onder E.3 tot en met E.5 voor zover hier van belang als volgt:
“E.3 Wanneer vaststaat de nalatenschap negatief is, dient de bewindvoerder zo spoedig mogelijk aan de kantonrechter machtiging tot verwerping te verzoeken. (…)Voor de beoordeling van verzoeken tot verwerping en termijnverlenging, wordt verwezen naar de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter, te vinden op rechtspraak.nl.
E.4. Wanneer onvoldoende duidelijk is dat het saldo van de nalatenschap negatief is, dient de bewindvoerder beneficiair te aanvaarden.
E.5. Wanneer de nalatenschap beneficiair wordt aanvaard of - met machtiging van de kantonrechter - wordt verworpen, dient de bewindvoerder deze verklaring ingevolge artikel 4:193 lid 1 BW in beginsel binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt, af te leggen. (…) Laat de bewindvoerder deze termijn verlopen, dan geldt de erfenis als beneficiair aanvaard (art 4:193 lid 2 BW).”
Ook de Aanbevelingen gaan ervan uit dat de beschermingsbewindvoerder behoort tot de kring van wettelijke vertegenwoordigers als bedoeld in artikel 4:193 BW.
Indien artikel 4:193 BWnietvan toepassing is op de beschermingsbewindvoerder
3.11.
Zou de beschermingsbewindvoerder geen wettelijke vertegenwoordiger zijn als bedoeld in artikel 4:193 BW dan geldt voor de aanvaarding en verwerping van een nalatenschap in het geval van een beschermingsbewind een geheel eigen regeling.
3.11.1.
Voor de aanvaarding geldt dan immers het bepaalde in artikel 1:441 lid 5 BW. Alleen de beschermingsbewindvoerder is, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd de nalatenschap voor laatstgenoemde te aanvaarden. Die aanvaarding kan met toestemming van de rechthebbende zuiver plaatsvinden. Verleent de rechthebbende geen toestemming dan kan geen zuivere aanvaarding plaatsvinden. Vervangende toestemming van de kantonrechter is niet mogelijk. De bewindvoerder kan dan alleen aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
3.11.2.
De bewindvoerder heeft in dat geval niet de mogelijkheid om met een beroep op artikel 4:202 lid 2 BW de kantonrechter te verzoeken om ontheffing van de verplichting om te vereffenen volgens de wet en zo de vereffeningskosten te vermijden. Die mogelijkheid hebben slechts de wettelijke vertegenwoordigers bedoeld in artikel 4:193 BW nu uit de wetsgeschiedenis blijkt dat aan 4:193 en 4:202 lid 2 BW hetzelfde begrip “wettelijke vertegenwoordiger” ten grondslag ligt (zie hiervoor 3.8.2.). Er zal bij beschermingsbewind dus altijd – ten minste lichte – vereffening plaatsvinden bij een nalatenschap met een waarde die niet zo gering is dat zij aanleiding geeft tot een bevel (op verzoek) tot opheffing van de vereffening op grond van artikel 4:209 lid 1 BW.
3.11.3.
Artikel 1:441 lid 5 BW lijkt alleen voor de aanvaarding te zijn geschreven en zoals gezegd kent Titel 19 van Boek 1 BW geen bijzondere bepaling over verwerping. Als de bewindvoerder de nalatenschap voor de rechthebbende wenst te verwerpen kan hij dat dan ook, aangezien verwerpen beschikken is (zie hiervoor onder 3.6.2.), op grond van artikel 1:441 lid 2 aanhef en sub a BW alleen met toestemming van de rechthebbende of vervangende machtiging van de kantonrechter.
3.11.4.
Dat betekent tevens dat niet alleen de bewindvoerder, maar ook de rechthebbende de nalatenschap kan verwerpen. Tijdens het bewind kan de rechthebbende immers, zij het met medewerking van de bewindvoerder of vervangende machtiging van de kantonrechter, over de onder het bewind staande goederen beschikken (artikel 1:438 lid 2 BW).
3.11.5.
Als de bewindvoerder geen wettelijke vertegenwoordiger is in de zin van artikel 4:193 lid 1 BW, is het bepaalde in artikel 4:193 lid 2 BW ook niet van toepassing. Dat betekent dat indien geen keuze wordt gemaakt door de bewindvoerder (zuivere aanvaarding, beneficiaire aanvaarding of verwerping) en/of de rechthebbende (verwerping), de kantonrechter hen daartoe op verzoek van een belanghebbende een termijn kan stellen op grond van artikel 4:192 lid 2 BW. Laat de bewindvoerder en/of de rechthebbende die termijn zonder een keuze te maken verstrijken dan wordt de rechthebbende geacht de nalatenschap zuiver te aanvaarden, zo bepaalt artikel 4:192 lid 3 BW. Dat lijkt zich niet te verhouden tot de bescherming die het bewind de rechthebbende zou moeten bieden, maar is wel de consequentie wanneer artikel 4:193 BW niet van toepassing is bij beschermingsbewind.
Maken de bewindvoerder en de rechthebbende geen keuze, maar verklaren een of meer van de andere erfgenamen dat zij beneficiair aanvaarden, dan wordt de rechthebbende wel geacht beneficiair te hebben aanvaard op grond van artikel 4:192 lid 4 BW, tenzij alsnog binnen de aldaar bedoelde termijnen door de bewindvoerder voor de rechthebbende wordt verworpen of zuiver wordt aanvaard dan wel door de rechthebbende wordt verworpen.
Of de beschermingsbewindvoerder een wettelijke vertegenwoordiger in de zin van artikel 4:193 BW is, is nog niet duidelijk: prejudiciële vragen.
3.12.
Gelet op de gangbare betekenis van de bewoordingen van artikel 4:193 BW, op de wets- en rechtsgeschiedenis, op de strekking van de bepaling en op verwante bepalingen in Boek 4 BW lijkt ook de beschermingsbewindvoerder onder de omschrijving van ‘wettelijke vertegenwoordiger’ in artikel 4:193 BW te vallen. Ook de Handleiding en de Aanbevelingen volgen die lijn.
3.13.
Gelet op het grote aantal beschermingsbewinden dat is en wordt uitgesproken, is de eenduidige beantwoording van deze rechtsvraag voor de praktijk van – met name – de bewindvoerders en de kantonrechters van groot belang. Als de bewindvoerder geen wettelijke vertegenwoordiger is in de zin van artikel 4:193 BW heeft dat, zoals hiervoor overwogen, verregaande gevolgen.
3.14.
Het hof is dan ook voornemens alvorens een eindbeslissing in deze zaak te nemen de Hoge Raad de volgende prejudiciële vraag te stellen:
[vraag A]
Behoort de bewindvoerder die is benoemd op grond van artikel 1:431 BW tot de kring van wettelijke vertegenwoordigers als bedoeld in artikel 4:193 BW?
3.15.
Luidt het antwoord op de prejudiciële vraag A bevestigend dan rijst de vraag hoe het bepaalde in de artikelen 4:193 leden 1 en 2, 1:438 lid 2 en 1:441 leden 2 en 5 BW zich tot elkaar verhouden in geval van zuivere aanvaarding, beneficiaire aanvaarding en verwerping.
Indien artikel 4:193 BW van toepassing is bij beschermingsbewind: samenloop met bepalingen over het beschermingsbewind
3.15.1.
De regel van artikel 4:193 lid 1 BW dat een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam niet zuiver voor deze kan aanvaarden, maar alleen beneficiair kan aanvaarden, geldt niet bij een meerderjarigenbewind, aangezien op grond van het bepaalde in artikel 1:441 lid 5 BW de bewindvoerder, zij het met toestemming van de rechthebbende, wel zuiver kan aanvaarden. Die laatstbedoelde regel is speciaal geschreven voor het meerderjarigenbewind en gaat voor het bepaalde in artikel 4:193 lid 1 BW. Aanvaardt de bewindvoerder zuiver, dan is het bepaalde in artikel 4:193 BW niet van toepassing aangezien dat zich beperkt tot het geval beneficiair wordt aanvaard (of wordt verworpen).
3.15.2.
Wat betreft de beneficiaire aanvaarding door de wettelijke vertegenwoordiger verschillen de artikelen dan weer niet: de strekking van artikel 4:193 lid 1 BW dat een wettelijke vertegenwoordiger slechts beneficiair kan aanvaarden, wijkt niet af van de in artikel 1:441 lid 5 BW gegeven regel dat een bewindvoerder (als hij geen toestemming heeft van de rechthebbende) alleen onder het voorrecht van boedelbeschrijving kan aanvaarden.
3.15.3.
Voor verwerping behoeft de wettelijke vertegenwoordiger op grond van artikel 4:193 lid 1 BW een machtiging van de kantonrechter.
3.15.4.
Zoals hiervoor besproken biedt het meerderjarigenbewind de bewindvoerder in artikel 1:441 lid 2 aanhef en sub a BW in beginsel een extra mogelijkheid: hij mag ook verwerpen met toestemming van de rechthebbende, machtiging van de kantonrechter is dan niet nodig. In zoverre lijkt het bepaalde in artikel 1:441 lid 2 aanhef en sub a BW het bepaalde in artikel 4:193 lid 1 BW aan te vullen.
3.15.5.
Aangezien artikel 1:441 leden 2 en lid 5 BW geen bijzondere termijn geven voor de verwerping respectievelijk beneficiaire aanvaarding door de bewindvoerder zal ook de bewindvoerder van een meerderjarigenbewind de verklaring van verwerping of van beneficiaire aanvaarding binnen de door artikel 4:193 lid 1 BW voorgeschreven termijn van drie maanden (eventueel te verlengen door de kantonrechter) moeten afleggen.
3.15.6.
Samenloop vindt evenmin plaats tussen het bepaalde in de artikelen 4:193 lid 2 en 1:441 lid 2 en 5 BW bij gebreke van een bijzondere termijnbepaling in laatstbedoelde artikelen (of elders in Titel 19 van Boek 1 BW). Dat betekent dat indien de bewindvoerder van een meerderjarigenbewind de verklaring van verwerping of beneficiaire aanvaarding niet binnen drie maanden aflegt, de nalatenschap geldt als door de rechthebbende beneficiair aanvaard. Omdat die bewindvoerder ook zuiver kan aanvaarden, heeft het niet binnen de driemaandstermijn afleggen van de verklaring van zuivere aanvaarding eveneens het gevolg dat de nalatenschap als beneficiair aanvaard geldt.
3.15.7.
Hiervoor werd al overwogen dat bij meerderjarigenbewind ook de rechthebbende zelf de nalatenschap kan verwerpen, zij het met medewerking van de bewindvoerder of vervangende machtiging van de kantonrechter op grond van artikel 1:438 lid 2 BW. Voor dat geval lijkt artikel 4:193 BW niet geschreven, nu dat artikel slechts rept over de wettelijke vertegenwoordiger. Daar staat tegenover dat de situatie dat de bewindvoerder verwerpt met toestemming van de rechthebbende of met machtiging van de kantonrechter niet erg afwijkt van die waarin de rechthebbende verwerpt met medewerking van de bewindvoerder of met machtiging van de kantontrechter. Het hof neigt naar de conclusie dat ook in geval van verwerping door de rechthebbende die verklaring binnen drie maanden moet worden afgelegd en dat bij het ongebruikt verstrijken van die termijn de nalatenschap als beneficiair aanvaard geldt.
3.16.
Ook de eenduidige beantwoording van de hiervoor in 3.15.1-3.15.7 door het hof aan de orde gestelde rechtsvragen is voor de rechtspraktijk van groot belang. Het hof is dan ook voornemens de Hoge Raad naast vraag A ook de volgende prejudiciële vragen te stellen:
[Vraag B]
Dient ook de bewindvoerder van een meerderjarigenbewind de verklaring van verwerping, van beneficiaire aanvaarding of van zuivere aanvaarding binnen de door artikel 4:193 lid 1 BW voorgeschreven termijn van drie maanden (eventueel te verlengen door de kantonrechter) af te leggen?
[Vraag C]
Geldt indien de bewindvoerder de verklaring van verwerping, beneficiaire aanvaarding of zuivere aanvaarding niet binnen drie maanden aflegt, de nalatenschap als door de rechthebbende beneficiair aanvaard?
[Vraag D]
Geldt ook in geval van verwerping door de rechthebbende in een meerderjarigenbewind dat die verklaring binnen drie maanden moet worden afgelegd en dat bij het ongebruikt verstrijken van die termijn de nalatenschap als beneficiair aanvaard geldt?
3.17.
De bewindvoerder zal in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over het voornemen van het hof om de hiervoor gemelde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen alsmede over de inhoud van de te stellen vragen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
stelt de bewindvoerder in de gelegenheid om zich uiterlijk 9 mei 2024 uit te laten over het voornemen van het hof om de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen alsmede over de inhoud van de te stellen vragen:
[vraag A]
Behoort de bewindvoerder die is benoemd op grond van artikel 1:431 BW tot de kring van wettelijke vertegenwoordigers als bedoeld in artikel 4:193 BW?
en, indien het antwoord op vraag A bevestigend luidt:
[Vraag B]
Dient ook de bewindvoerder van een meerderjarigenbewind de verklaring van verwerping, van beneficiaire aanvaarding of van zuivere aanvaarding binnen de door artikel 4:193 lid 1 BW voorgeschreven termijn van drie maanden (eventueel te verlengen door de kantonrechter) af te leggen?
[Vraag C]
Geldt indien de bewindvoerder de verklaring van verwerping, beneficiaire aanvaarding of zuivere aanvaarding niet binnen drie maanden aflegt, de nalatenschap als door de rechthebbende beneficiair aanvaard?
[Vraag D]
Geldt ook in geval van verwerping door de rechthebbende in een meerderjarigenbewind dat die verklaring binnen drie maanden moet worden afgelegd en dat bij het ongebruikt verstrijken van die termijn de nalatenschap als beneficiair aanvaard geldt?
4.2
houdt ieder verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en E. de Boer, en is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024.