Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verweerder in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 16 maart 2023 is uitgesproken. De vrouw en de man zijn ex-echtgenoten die in 2018 zijn getrouwd en in 2023 zijn gescheiden. Tijdens hun huwelijk hebben zij geen huwelijkse voorwaarden gemaakt, waardoor zij in een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Dit houdt in dat alle goederen en schulden die tijdens het huwelijk zijn verkregen gemeenschappelijk zijn, terwijl voorhuwelijkse goederen en schulden privévermogen blijven.
De vrouw en de man hebben samen twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld en de verdeling van de beperkte gemeenschap geregeld. De vrouw is het niet eens met deze beschikking en vraagt het hof om een andere zorgregeling en een andere verdeling van de beperkte gemeenschap. De man verzoekt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.
Het hof heeft geoordeeld dat de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank in stand blijft, omdat het in het belang van de kinderen is om de huidige situatie te behouden. De vrouw heeft verzocht om aanpassingen in de zorgregeling, maar het hof oordeelt dat de huidige regeling goed functioneert en dat de ouders moeten leren samenwerken.
Wat betreft de verdeling van de beperkte gemeenschap heeft de vrouw verschillende verzoeken gedaan, waaronder het overleggen van bankafschriften en het vaststellen van vergoedingsrechten. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoeken met betrekking tot de verdeling, omdat zij vlak voor het instellen van het hoger beroep een akte van verdeling heeft getekend. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten draagt.