ECLI:NL:GHARL:2024:2457

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.333.067
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot wijziging van het bewind en opheffing van het bewind over de goederen van verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de wijziging van een bewind over de goederen van verzoeker, die sinds oktober 2021 schuldenvrij is. De kantonrechter had eerder besloten om het bewind te wijzigen van schuldenbewind naar toestandsbewind, maar het hof oordeelt dat de wet deze wijziging niet toestaat zonder een verzoek van de betrokkenen. Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter en heft het bewind op, omdat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. De beslissing van het hof is gebaseerd op de vaststelling dat verzoeker sinds oktober 2021 geen schulden meer heeft en dat er geen verzoek is gedaan voor een toestandsbewind. Het hof concludeert dat de enkele constatering dat een zelfredzaamheidstraject niet is geslaagd, onvoldoende is om te concluderen dat een toestandsbewind noodzakelijk is. De opheffing van het bewind gaat in op 12 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.067
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9681318 AT VERZ 22-114 BM 33045)
beschikking van 11 april 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,
en
[de vader],
en
[de moeder],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
gezamenlijk te noemen: de ouders,
en
[de broer],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de broer] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 15 juni 2023, uitgesproken onder zaaknummer 9681318 AT VERZ 22-114 BM 33045 (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 september 2023;
- een journaalbericht van mr. Sneper van 13 oktober 2023 met producties, welke producties nogmaals werden toegezonden bij journaalbericht van 11 januari 2024;
- een reactie per brief van de bewindvoerder van 28 februari 2024 met producties.
2.2
De zitting was op 7 maart 2024. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De ouders en [de broer] waren niet bij de mondelinge behandeling. De bewindvoerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2.3
Mr. Sneper heeft op de zitting meegedeeld dat zij de brief van de bewindvoerder van 28 februari 2024 met producties niet heeft ontvangen en dat [verzoeker] en zij zich daarom niet hebben kunnen voorbereiden op een reactie daarop. Het hof heeft [verzoeker] en
mr. Sneper daarop de gelegenheid geboden van die brief en producties kennis te nemen en zich deugdelijk voor te bereiden op een reactie daarop. Het hof heeft vervolgens beslist dat acht wordt geslagen op die brief en producties.

3.De feiten

3.1
[de vader] en [de moeder] zijn de ouders van
[verzoeker] , die is geboren [in] 1989. [de broer] is de broer van [verzoeker] .
3.2
De kantonrechter heeft bij beschikking van 12 februari 2021 het vermogen van [verzoeker] tot 13 februari 2026 onder bewind gesteld op grond van verkwisting of het hebben van problematische schulden. [de bewindvoerder] B.V. is op dit moment bewindvoerder.
3.3
Bij verzoekschrift, ontvangen door de kantonrechter op 3 februari 2024, heeft [verzoeker] verzocht om ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van [naam1] B.V. tot opvolgend bewindvoerder. Tijdens de zitting van de kantonrechter op 13 december 2022 heeft [verzoeker] mondeling verzocht het bewind te beëindigen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter:
- het primaire verzoek tot wijziging van de bewindvoerder afgewezen;
- het subsidiaire verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen;
- met ingang van de dag na verzending van die beschikking de grondslag van het op
12 februari 2021 uitgesproken bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] gewijzigd in “lichamelijke of geestelijke toestand”, en
- bepaald dat de inschrijving van het bewind in het Centraal curatele- en bewindregister (CCBR) zal worden beëindigd.
4.2
[verzoeker] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat die beschikking wordt vernietigd, inhoudende dat het bewind over [verzoeker] wordt opgeheven;
- te bepalen dat die beschikking wordt vernietigd, inhoudende dat de bewindvoerder wordt ontslagen als bewindvoerder over de goederen van [verzoeker] en dat [naam1] B.V. als bewindvoerder wordt benoemd over de goederen van [verzoeker] , binnen twee weken na datum beschikking;
- dan wel een beslissing te nemen als het hof juist en in het belang van [verzoeker] acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het bewind over de goederen van [verzoeker] opheffen. Het hof komt tot dat oordeel op grond van de volgende overwegingen.
5.2
Er zijn twee gronden voor een onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen. Deze gronden zijn te vinden in artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). In dat artikel is bepaald dat de kantonrechter een bewind kan instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren:
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand (toestandsbewind), dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden (schuldenbewind).
In lid 3 van dat artikel is bepaald dat die gronden ook aanwezig zijn indien te verwachten is dat de rechthebbende binnen afzienbare tijd in de in lid 1 bedoelde toestand zal verkeren.
5.3
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken. Dat kan de kantonrechter ambtshalve doen dan wel op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW.
5.4
Het schuldenbewind over de goederen van [verzoeker] was ingesteld voor de duur van vijf jaren. Vast staat dat [verzoeker] sinds oktober 2021 geen schulden meer heeft (‘schuldenvrij is’). Vast staat eveneens dat geen van de in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW genoemde (rechts)personen heeft verzocht om aansluitend aan het schuldenbewind een toestandsbewind uit te spreken: van een dergelijk verzoek blijkt niet uit de processtukken, niet uit de bestreden beschikking en evenmin uit de zittingsaantekeningen die (kennelijk bij gebreke van afgifte van een proces-verbaal door de kantonrechter) door [verzoeker] zijn overgelegd.
5.5
De kantonrechter motiveert in de bestreden beschikking haar beslissing als volgt:
“5.2 Tijdens de mondelinge behandeling van 12 juli 2022 is verzoeker, hoewel behoorlijk
opgeroepen, zonder tegenbericht niet verschenen. Ter zitting heeft de kantonrechter met de
bewindvoerder onder meer afgesproken dat deze samen met verzoeker aan een
zelfredzaamheidstraject moet werken teneinde verzoeker het beheer over zijn
vermogensrechtelijke belangen terug te geven en het bewind te beëindigen. Immers is
verzoeker sinds oktober 2021 schuldenvrij waardoor de grond voor onderbewindstelling is
komen te vervallen. Bovendien heeft de bewindvoerder geen sociaal-medisch rapport
overlegd waaruit blijkt dat een noodzaak voor onderbewindstelling bestaat op grond van een
lichamelijke/geestelijke toestand van verzoeker. Desgevraagd heeft de bewindvoerder ter
zitting verklaard dat hij samen met verzoeker zo snel mogelijk zal starten aan een
zelfredzaamheidstraject en zal nagaan of hij prijs stelt op het plannen van een nieuwe zitting
om alsnog zijn verzoek mondeling te behandelen.
5.2
Na ontvangst van bericht van de bewindvoerder op 3 oktober 2022 via Toezicht 2.0
inhoudende dat hij vooralsnog niet van verzoeker heeft vernomen of hij prijs stelt op een
nieuwe zitting, heeft de kantonrechter een nieuwe zitting bepaald voor 20 oktober 2022.
Echter heeft verzoeker zich een dag van tevoren, zonder opgaaf van redenen, afgemeld voor
de zitting. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij wil weten of een kosteloze wijziging van de
bewindvoerder mogelijk is aangezien de huidige bewindvoerder aantoonbaar tekortschiet in
zijn taak als bewindvoerder.
5.3
Naar aanleiding van het bericht van verzoeker van 19 oktober 2022 waarin hij
aangeeft alsnog te willen wijzigen van bewindvoerder, heeft een nieuwe zitting
plaatsgevonden op 13 december 2022. De kantonrechter heeft met verzoeker en de
bewindvoerder onder meer afgesproken dat zij tot 1 april 2023 de tijd krijgen om te werken
aan de zelfredzaamheid van verzoeker zodat het bewind op een nader te bepalen tijdstip kan
worden opgeheven. Daarbij heeft de kantonrechter opgemerkt dat indien op 1 april 2023
blijkt dat verzoeker niet in staat is tot het beheer van zijn eigen vermogensrechtelijke
belangen, de grondslag van het bewind dient te worden gewijzigd naar
lichamelijke/geestelijke toestand.
5.4
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling op 13 december 2022 heeft de
bewindvoerder bij brief van 3 april 2023, ter griffie ingekomen op 5 april 2023, de
kantonrechter op de hoogte gebracht van de dan geldende stand van zaken ten aanzien van
het bewind van verzoeker. De bewindvoerder heeft, kort en zakelijk weergegeven,
aangegeven dat het zelfredzaamheidstraject niet is verlopen zoals verwacht. Hiertoe heeft de
bewindvoerder onder meer aangevoerd dat verzoeker het geld bestemd voor betalingen van
diverse vaste lasten heeft aangewend voor andere zaken waardoor de bewindvoerder deze
betalingen alsnog heeft moeten verrichten. Wel heeft de bewindvoerder de kanttekening
gemaakt dat verzoeker vanwege administratieve redenen pas sinds maart 2023 in staat kon
worden gesteld tot het zelfstandig verachten van betalen van bepaalde vaste lasten.
5.5
De kantonrechter merkt op dat de schulden van verzoeker reeds in oktober 2021
volledig zijn opgelost waardoor de grond van het bewind is komen te vervallen. Echter is de
kantonrechter, gelet op de inhoud van de stukken en de behandeling ter terechtzitting, van
oordeel dat het zelfredzaamheidstraject niet zo goed is verlopen dat is gebleken dat verzoeker
in staat is tot het zelf beheren van zijn vermogensrechtelijke belangen.
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter het primaire verzoek tot wijziging van de
bewindvoerder en het subsidiaire verzoek tot opheffing van het bewind, afwijzen. Daarnaast
zal de kantonrechter (ambtshalve) de grondslag van het bewind wijzigen van `problematische
schulden/verkwisting' naar ‘lichamelijke/geestelijke toestand'. Tevens ziet de kantonrechter,
gelet op de stukken en de behandeling ter terechtzitting, geen aanleiding om de publicatie
van het bewind in het Centraal curatele- en bewindregister (CCBR) te handhaven, nu de
noodzaak daartoe gesteld noch gebleken is.”
5.6
Uit de hiervoor weergegeven overwegingen van de kantonrechter blijkt dat er in juli 2022 geen aanleiding bestond om een toestandsbewind uit te spreken (de eerste rov 5.2): de bewindvoerder heeft geen sociaal-medisch rapport overgelegd waaruit blijkt dat een noodzaak voor onderbewindstelling bestaat op grond van ‘een’ lichamelijke/geestelijke toestand van [verzoeker] en op de zitting van 12 juli 2022 ( [verzoeker] was daarbij niet aanwezig) spreken de kantonrechter en de bewindvoerder af dat laatstgenoemde met [verzoeker] een zelfredzaamheidstraject zal starten. Een dergelijk traject wordt doorgaans gestart als aanloop naar de beëindiging van een schuldenbewind.
5.7
Vervolgens heeft op 13 december 2022 een nieuwe zitting plaatsgevonden, nadat [verzoeker] zich daags voor een op 20 oktober 2022 geplande zitting had afgemeld. Op die zitting heeft de kantonrechter opgemerkt dat als op 1 april 2023 niet blijkt dat [verzoeker] in staat is tot het beheer van zijn vermogensrechtelijke belangen, de grondslag van het bewind dient te worden gewijzigd naar ‘lichamelijke/geestelijke toestand’ (rov 5.3).
Nadat de bewindvoerder de kantonrechter bij brief van 3 april 2023 over het verloop van het zelfredzaamheidstraject op de hoogte heeft gebracht, heeft de kantonrechter de bestreden beslissing gegeven en daarbij ‘ambtshalve’ met wijziging van de grondslag het schuldenbewind gewijzigd in een toestandsbewind, overigens zonder dat een nieuwe zitting is bepaald om [verzoeker] te horen over de brief van de bewindvoerder. Evenmin is gebleken dat [verzoeker] op een andere wijze in de gelegenheid is gesteld om zijn mening over het verloop van het traject kenbaar te maken.
5.8
Tegen die wijziging - kort gezegd - richt zich grief 1 van [verzoeker] en die grief slaagt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.9
De wettelijke regeling van het meerderjarigenbewind (Titel 19 van Boek 1 BW) kent de kantonrechter in verschillende gevallen de mogelijkheid toe om ambtshalve een beslissing te geven die de omvang en de aard van het bewind betreft, bijvoorbeeld in artikel 1:432 leden 3 en 4 BW (‘omzetting’ curatele in bewind), 1:433 lid 2 jo 1:434 BW (uitbreiding/beperking omvang bewind), 1:436 lid 3 BW (inschrijving Centraal Curatele- en bewindregister) en 1:449 lid 2 BW (opheffing bewind).
De wet biedt de kantonrechter echter niet de mogelijkheid om
ambtshalvede grondslag van een schuldenbewind te wijzigen, zodat het bewind een toestandsbewind wordt (of omgekeerd). Als de noodzaak voor een schuldenbewind niet meer bestaat, zodat dat bewind in beginsel moet worden opgeheven, maar een aansluitend toestandsbewind noodzakelijk is, zal dat toestandsbewind moeten worden uitgesproken op verzoek - en alleen op verzoek - van een van de in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW genoemde (rechts)personen.
5.1
Ook de Aanbeveling zelfredzaamheid bij bewind (vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Toezicht van de Rechtspraak) gaat ervan uit dat - voor zover hier van belang - na een niet succesvol afgesloten zelfredzaamheidstraject een verzoek tot wijziging van de grondslag van het bewind moet worden ingediend. Het hof merkt daarbij op dat aangezien de wet de bewindvoerder niet rekent tot de in artikel 1:432 leden 1 en 2 BW genoemde kring van (rechts)personen een verzoek tot wijziging van de grondslag niet door de bewindvoerder kan worden ingediend. Voorts merkt het hof op dat de noodzaak tot het (aansluitende) toestandsbewind wel uit het verzoek moet blijken (en die noodzaak moet ook in hoger beroep kunnen worden getoetst). De enkele constatering dat een zelfredzaamheidstraject niet is geslaagd, is onvoldoende om te leiden tot de conclusie dat een toestandsbewind noodzakelijk is.
5.11
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen. Die vernietiging leidt in beginsel tot herleving van het schuldenbewind dat immers tot 13 februari 2026 was uitgesproken. Het hof zal het verzoek tot opheffing van het bewind echter toewijzen. Het hof overweegt daartoe dat niet is gegriefd tegen de vaststelling van de kantonrechter (rov 5.2) dat de grondslag voor het schuldenbewind is komen te vervallen omdat [verzoeker] als sinds oktober 2021 schuldenvrij is. Bovendien had op dat moment - oktober 2021 - het zelfredzaamheidstraject al kunnen aanvangen. Niet duidelijk is geworden waarom pas op de zitting van 12 juli 2022 wordt gesproken over een dergelijk traject, waarom dat traject pas effectief in maart 2023 ( [verzoeker] is dan al 16 maanden schuldenvrij) kan aanvangen en waarom vervolgens al na een maand wordt geconcludeerd dat het traject (dat op grond van de Aanbevelingen zelfredzaamheid bewind maximaal zes maanden duurt) is mislukt. Gelet daarop gaat het niet aan [verzoeker] nu alsnog/opnieuw tot het doorlopen van een zelfredzaamheidstraject te verplichten.
5.12
Aangezien de eerste grief leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking en opheffing van het bewind komt het hof aan een bespreking van de tweede grief niet toe.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 15 juni 2023 en opnieuw beschikkende:
heft het bewind over de (toekomstige) goederen van [verzoeker] , die is geboren [in]
1989 in [woonplaats1] , op;
wijst als tijdstip van ingang van de opheffing van het bewind 12 april 2024 aan;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, M.P. den Hollander en
C.M. Schönhagen en is op 11 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.