Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de kinderen van de vader en de moeder. De vader, vertegenwoordigd door mr. V. de Roo, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door mr. A.L. Witteveen, heeft eveneens hoger beroep ingesteld, maar haar verzoek is in een aparte beschikking behandeld.
De procedure in eerste aanleg begon met een beschikking van de kinderrechter op 3 oktober 2023, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De vader en de moeder zijn de ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2020 en 2021. De kinderen zijn sinds 21 november 2022 onder toezicht gesteld en zijn op 25 mei 2023 uit huis geplaatst. De vader heeft in hoger beroep verzocht om een wijziging van de zorgregeling, waarbij hij minimaal drie uur begeleide omgang per week met de kinderen wenst.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek tot vaststelling van een zorgregeling heeft ingediend, maar enkel verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de GI. Op basis van artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan hij niet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek indienen. Daarom heeft het hof de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, wat betekent dat het hof het verzoek niet inhoudelijk heeft kunnen behandelen.