ECLI:NL:GHARL:2024:2456

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.333.786
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige kinderen na uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de kinderen van de vader en de moeder. De vader, vertegenwoordigd door mr. V. de Roo, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door mr. A.L. Witteveen, heeft eveneens hoger beroep ingesteld, maar haar verzoek is in een aparte beschikking behandeld.

De procedure in eerste aanleg begon met een beschikking van de kinderrechter op 3 oktober 2023, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De vader en de moeder zijn de ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2020 en 2021. De kinderen zijn sinds 21 november 2022 onder toezicht gesteld en zijn op 25 mei 2023 uit huis geplaatst. De vader heeft in hoger beroep verzocht om een wijziging van de zorgregeling, waarbij hij minimaal drie uur begeleide omgang per week met de kinderen wenst.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek tot vaststelling van een zorgregeling heeft ingediend, maar enkel verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de GI. Op basis van artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan hij niet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek indienen. Daarom heeft het hof de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, wat betekent dat het hof het verzoek niet inhoudelijk heeft kunnen behandelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.786
(zaaknummer rechtbank Gelderland 424632)
beschikking van 11 april 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. V. de Roo te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen (hierna: de rechtbank) van 3 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 oktober 2023 en
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader en mr. R.W. De Gruijl, waarnemer van mr. De Roo;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de advocaat van de moeder.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2020 en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2021,
gezamenlijk ook te noemen: de kinderen. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.2
Op 21 november 2022 zijn de kinderen (voorlopig) onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 21 februari 2025.
3.3
Tevens is er over de periode van 21 november 2022 tot 21 mei 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen geweest. Bij beschikking van 25 mei 2023 van de rechtbank Overijssel zijn de kinderen met een spoedmachtiging opnieuw uit huis geplaatst. Er is een periode geweest dat sprake was van een structureel deeltijdverblijf in een voorziening voor pleegzorg, maar in de bestreden beschikking is dit gewijzigd in voltijdplaatsing in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg is verlengd tot 21 augustus 2024.
3.4
In een andere beschikking van 3 oktober 2023 heeft de rechtbank de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel vervangen door de GI.
3.5
De kinderen hebben nadat zij op 25 mei 2023 uit huis zijn geplaatst eerst (deels in deeltijd) gewoond bij een ander pleeggezin en op 10 december 2023 zijn zij verhuisd naar het huidige, perspectief biedend, pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Partijen zijn het niet eens over de invulling van het recht op contact van de vader met de kinderen.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank als regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) vastgesteld dat de kinderen contact hebben met de vader (en de moeder):
minimaal eens per twee weken voor twee uur begeleid, waarbij verder de aard, de frequentie, de duur van de contacten en de wijze van begeleiding worden bepaald door de GI.
4.3
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de vastgestelde zorgregeling. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking op dat punt te vernietigen en het verzoek van de GI alsnog af te wijzen en in plaats daarvan een minimale zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen elke week drie uur begeleide omgang hebben met hem, waarbij uitbreiding onder regie van de GI zal plaatsvinden, althans een regeling vast te stellen die het hof juist acht.
4.4
De GI voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep van de vader af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.5
Op de mondelinge behandeling is namens de moeder naar voren gebracht dat zij het eens is met het verzoek van de vader.
4.6
Ook de moeder heeft tegen de bestreden beschikking hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.335.398). In dat hoger beroep beslist het hof ook vandaag, bij afzonderlijke beschikking.

5.De motivering van de beslissing

De vader heeft in eerste aanleg alleen verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI om een minimale zorgregeling vast te stellen. De vader heeft bij de rechtbank niet zelf een verzoek tot vaststelling van een zorgregeling gedaan. Gelet op artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan hij niet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek doen. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
Dat betekent dat het hof het verzoek in hoger beroep van de vader niet inhoudelijk kan behandelen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en
A.E. Grosscurt en is op 11 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.