ECLI:NL:GHARL:2024:2455

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.332.566
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vervangende toestemming verhuizing en wijziging zorgregeling in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar [plaats2]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Gürcan, verzocht de rechtbank om toestemming voor de verhuizing en wijziging van de zorgregeling. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. Kalk, voerde verweer en was van mening dat de verhuizing niet in het belang van het kind zou zijn. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de belangen van het kind, de betrokkenheid van de vader en de noodzaak van de verhuizing. Het hof concludeerde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat deze verhuizing grote negatieve gevolgen zou hebben voor het contact tussen het kind en de vader. De rechtbank had eerder de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder bepaald en een zorgregeling vastgesteld. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met name wat betreft de verdeling van de vakanties en feestdagen, en heeft een nieuwe regeling vastgesteld. De moeder's verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing is afgewezen, en de zorgregeling is aangepast zodat het kind in de meivakantie en de zomervakantie meer tijd bij de vader doorbrengt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.332.566
(zaaknummer rechtbank Gelderland 407377)
beschikking van 11 april 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Gürcan te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.G. Kalk te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 september 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Gürcan van 28 februari 2024 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 maart 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
3. De feiten
3.1
Partijen zijn [in] 2019 met elkaar gehuwd.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in]
2019 te [plaats1] (verder: [de minderjarige] ). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en, uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald. Het huwelijk is ontbonden [in] 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] vastgesteld als volgt:
a.
zolang de vader niet over zelfstandige woonruimte beschikt:
- wordt [de minderjarige] iedere dinsdagochtend door de vader naar de gastouder gebracht, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder;
- heeft [de minderjarige] iedere vrijdagochtend van 10:00 uur tot 13:00 uur contact met de vader,
waarbij de vader [de minderjarige] om 10:00 uur ophaalt en uiterlijk om 13:00 uur terugbrengt
bij de moeder thuis;
- verblijft [de minderjarige] wekelijks een - in onderling overleg tussen de ouders te bepalen -
dag in het weekend van 9:00 uur tot 18:30 uur bij de vader, waarbij het contact tussen [de minderjarige] en de vader buiten aanwezigheid van de moeder plaatsvindt, tenzij partijen in onderling overleg anders overeenkomen;
b.
vanaf het moment dat de vader over zelfstandige woonruimte beschikt:
de eerste maand:
- wordt [de minderjarige] iedere dinsdagochtend door de vader naar de gastouder gebracht, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder;
- verblijft [de minderjarige] iedere vrijdag van 9:00 uur tot 18:30 uur bij de vader en
- verblijft [de minderjarige] wekelijks een -in onderling overleg tussen de ouders te bepalen - dag in het weekend van 9:00 uur tot 18:30 uur bij de vader;
(naar het hof begrijpt:) de tweede maand:
- wordt [de minderjarige] iedere dinsdagochtend door de vader naar de gastouder gebracht, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder;
- verblijft [de minderjarige] iedere donderdag van 17:00 uur tot vrijdag 18:30 uur bij de vader;
- verblijft [de minderjarige] wekelijks een - in onderling overleg tussen de ouders te bepalen – dag in het weekend van 9:00 uur tot 18:30 uur bij de vader;
de derde en vierde maand:
- verblijft [de minderjarige] iedere woensdagmiddag van 17:00 uur tot vrijdag 18:30 uur bij de vader;
- verblijft [de minderjarige] wekelijks een - in onderling overleg tussen de ouders te bepalen - dag in het weekend van 9:00 uur tot 18:30 uur bij de vader;
de vijfde en zesde maand:
- verblijft [de minderjarige] iedere woensdagmiddag van 17:00 uur tot vrijdag 18:30 uur bij de vader;
- verblijft [de minderjarige] om het weekend van vrijdag 18:30 uur tot zaterdag 17:00 uur bij de vader;
vanaf de zevende maand nadat de vader over zelfstandige woonruimte beschikt:
- verblijft [de minderjarige] iedere woensdagmiddag van 17.00 uur tot vrijdag 18:30 uur bij de vader;
- verblijft [de minderjarige] om het weekend van vrijdag 18:30 uur tot zondag 17:00 uur bij de vader;
- verblijft [de minderjarige] gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen bij de vader, één en ander in onderling overleg te bepalen;
waarbij het contact tussen [de minderjarige] en de vader buiten aanwezigheid van de moeder plaatsvindt tenzij partijen in onderling overleg anders overeenkomen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank verder, voor zover hier van belang, het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om samen met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats2] .
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de afwijzing van het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing en op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De moeder verzoekt de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beschikkende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I het verzoek tot vervangende toestemming om naar [plaats2] te mogen verhuizen met
[de minderjarige] alsnog toe te wijzen;
II tussen de vader en [de minderjarige] een zorgregeling vast te stellen waarbij de vader op dinsdag [de minderjarige] bij de moeder ophaalt en haar vervolgens naar school brengt. Daarna kan/zal de
vader doorrijden naar zijn werk bij [naam1] . Op vrijdag haalt de
vader [de minderjarige] (om 14.00) van school op en hij zal vervolgens met [de minderjarige] tot 18.00 uur
een activiteit doen. Dit doet vader ook elke vrijdag.
Zaterdag of zondag (thans wordt dit in goed onderling overleg afgewisseld) brengt de
moeder [de minderjarige] om 9.00 uur naar de vader en haar haar om 18.30 uur weer op;
III te bepalen dat de vakanties en feestdagen - eventueel met bemoeienis van de
hulpverlening - in goed onderling overleg tussen de ouders zal worden verdeeld.
4.3
De vader voert verweer en is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor zover het betreft de vakanties en feestdagen. De vader verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In principaal hoger beroep: de verzoeken van de moeder af te wijzen;
In incidenteel hoger beroep: de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
1. primair: die beschikking op het punt van de verdeling van de vakanties en feestdagen
te vernietigen en te bepalen dat met ingang van de datum van de afgifte van de beschikking van dit hof de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld;
2 subsidiair: te bepalen dat vanaf de datum van afgifte van de beschikking van dit hof de feestdagen bij helfte worden gedeeld en dat ten aanzien van de vakantieverdeling voor het jaar 2024 de volgende verdeling zal gelden:
- [de minderjarige] verblijft gedurende de voorjaarsvakantie twee extra dagen bij de vader,
waarbij de dagen dat [de minderjarige] bij de vader verblijft aansluiten bij de vrijdag dat [de minderjarige]
bij de vader verblijft. Tijdens de meivakantie verblijft [de minderjarige] één week bij de vader,
gedurende de zomervakantie verblijft [de minderjarige] twee aaneengesloten weken bij de vader,
vervolgens twee aaneengesloten weken bij de moeder en daarna nog een week bij de
vader en nog een week bij de moeder. Tijdens de herfstvakantie verblijft [de minderjarige] de
helft van de vakantie bij de vader, hetgeen eveneens geldt voor de kerstvakantie;
- vanaf 2025 worden alle vakanties en feestdagen bij helfte gedeeld, een en ander in
onderling overleg te bepalen.
4.4
De moeder voert verweer en zij verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze af te wijzen/hem deze te ontzeggen.
Daarnaast heeft de moeder haar verzoek in het principaal hoger beroep onder I gewijzigd/aangevuld in die zin dat zij verzoekt, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om naar [plaats2] te mogen verhuizen met [de minderjarige] alsnog toe te wijzen, subsidiair toe te staan dat de moeder met [de minderjarige] naar [plaats3] , [plaats4] , [plaats5] of naar [plaats6] mag verhuizen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

vervangende toestemming
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar (de regio) [plaats2] te verhuizen, dient te worden afgewezen. Het hof begrijpt het verlangen van de moeder om terug te keren naar [plaats2] , maar, net als de rechtbank, is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende de noodzaak en de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid heeft aangetoond. Ook is niet van andere feiten en omstandigheden gebleken die tot het verlenen van vervangende toestemming zouden moeten leiden. Hetzelfde geldt voor haar subsidiaire verzoek in hoger beroep om met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats3] , [plaats4] , [plaats5] of [plaats6] . Daartoe overweegt het hof als volgt.
5.5
Vaststaat dat de moeder al sinds 2009 niet meer in [plaats2] heeft gewoond en inmiddels al vijftien jaar in de omgeving van [woonplaats1] (Gelderland) woont. De moeder stelt dat zij geen werk als interim manager kan vinden in de omgeving van haar huidige woonplaats, maar die stelling heeft zij, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader, niet nader onderbouwd. De moeder moet op korte termijn haar huidige woning verlaten maar ook dat is onvoldoende reden om haar verzoek om vervangende toestemming toe te wijzen. De vrouw heeft bovendien onvoldoende onderbouwd dat zij niet in staat is om een geschikte woonruimte in haar huidige woonomgeving te vinden.
Hetgeen de moeder aanvoert over het gebrek aan netwerk in haar huidige woonomgeving, dat zij zich ongelukkig voelt en de mogelijke weerslag daarvan op [de minderjarige] , levert ook geen noodzaak op tot verhuizing van de moeder naar [plaats2] (ofwel een van de andere door haar verzochte plaatsen). Niet is gebleken dat de mentale toestand van de moeder een dusdanige invloed heeft op [de minderjarige] dat zij daarvan hinder ondervindt. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat de moeder destijds juist naar Oost-Nederland is verhuisd omdat de verstandhouding met haar familie niet goed was en dat zij pas sinds vorig jaar het contact met haar familie weer aan het opbouwen is. Dat [de minderjarige] behoefte heeft aan contact met leeftijdsgenootjes en dat het voor [de minderjarige] daarom van belang is dat zij de buurt van haar neefjes en nichtjes woont, vormt eveneens onvoldoende noodzaak tot verhuizing. Contact met leeftijdsgenootjes heeft [de minderjarige] namelijk ook op school, het kinderdagverblijf en met kinderen uit de buurt. Het hof begrijpt de wens van contact met familie, maar die weegt niet op tegen de hierna in 5.6 te noemen grote (negatieve) gevolgen die een verhuizing zal hebben voor de contacten van [de minderjarige] met de vader.
De noodzaak tot verhuizing naar [plaats2] (of één van de andere door de moeder verzochte plaatsen) is met het voorgaande in ieder geval niet gegeven. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat de moeder door een verhuizing naar [plaats2] dan wel [plaats3] , [plaats4] , [plaats5] of naar [plaats6] haar zekerheden wat betreft haar huidige woonomgeving opgeeft tegen een op die punten thans nog onzeker bestaan in één van die plaatsen. De moeder heeft in dat opzicht de verhuizing onvoldoende doordacht en voorbereid. Zij heeft geen informatie overgelegd wat betreft wonen, werken en kinderopvang in [plaats2] , dan wel in [plaats3] , [plaats4] , [plaats5] of [plaats6] . Concreet bestaat er dus op geen enkele van die punten nu enige zekerheid.
5.6
Verder overweegt het hof dat de door de moeder voorgenomen verhuizing grote gevolgen zal hebben voor het contact van [de minderjarige] met de vader. Gebleken is dat de vader een betrokken vader is. Het hof is met de raad van oordeel dat de vader, bij de verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar één van de door haar verzochte plaatsen, meer op afstand komt van het dagelijks leven van [de minderjarige] en hooguit een weekendvader kan zijn. Het behoud en verder opbouwen van het contact tussen [de minderjarige] en de vader is mede gelet op de nog jonge leeftijd van [de minderjarige] van essentieel belang voor de hechting aan de vader evenals voor het vormen van een beeld van de vader en het ontwikkelen en uitbouwen van hun band. Gelet op de door de vader beoogde co-ouderschapsregeling biedt de door de moeder voorgestelde zorgregeling onvoldoende compensatie. De aanzienlijke reisafstand die door de verhuizing tussen de beide ouders zou ontstaan, betekent bovendien een flinke belasting voor [de minderjarige] . Op de lange termijn, met name wanneer [de minderjarige] ouder wordt en in de weekenden sociale verplichtingen zal hebben, zou die afstand ook grote gevolgen hebben voor de vanzelfsprekendheid van het contact en de mogelijkheid om spontaan contact met elkaar te hebben. Daarbij merkt het hof nog op dat beide ouders op de zitting hebben uitgesproken dat wat betreft de schoolkeuze voor [de minderjarige] de voorkeur uitgaat naar een Vrije School, een vorm van onderwijs waarbij juist veel betrokkenheid van (beide) ouders wordt verwacht.
5.7
Het voorgaande in aanmerking genomen en de belangen van [de minderjarige] , de moeder en de vader tegen elkaar afwegende, is het hof van oordeel dat een verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar één van de door haar verzochte plaatsen een zodanige inbreuk betekent op het recht op gelijkwaardige opvoeding en verzorging door beide ouders, dat deze verhuizing niet in het belang van [de minderjarige] is. De door de moeder gestelde belangen bij contact met haar familie en vrienden in [plaats2] , haar welbevinden en de doorwerking daarvan op [de minderjarige] , alsmede haar mogelijkheden ten aanzien van een woning en werk, zijn in het licht van het voorgaande onvoldoende zwaarwegend.
zorgregeling
5.8
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.9
De moeder stelt in haar tweede grief dat de door de rechtbank vastgestelde co-ouderschapsregeling niet in het belang van [de minderjarige] is. Zij is een gevoelig kind en zij heeft moeite met slapen. Dagelijks van de ene naar de andere plek moeten zou veel onrust met zich brengen en dat heeft een negatief effect op haar ontwikkeling. Bovendien is een co-ouderschap, gelet op de verstandhouding tussen partijen, niet realistisch en niet haalbaar.
Daarnaast stelt de moeder dat een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte niet wenselijk is, dit zou een te grote stap zijn voor [de minderjarige] , gelet op haar kwetsbaarheid. Zij stelt dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg, eventueel met bemoeienis van hulpverlening, moeten worden verdeeld.
5.1
De vader voert gemotiveerd verweer en verzoekt de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen, met ingang van de datum van afgifte van de beschikking van dit hof. De vader stelt onder andere dat de moeder niet bereid is tot overleg omtrent de vakanties en feestdagen als gevolg waarvan [de minderjarige] tot nu toe nooit bij de vader mocht zijn tijdens de feestdagen.
5.11
Het hof zal de door de rechtbank vastgestelde opbouw van de wekelijkse zorgregeling bekrachtigen en het verzoek van de moeder om, kort gezegd, een beperktere zorgregeling vast te stellen, afwijzen. Het hof ziet daartoe in het door de moeder gestelde onvoldoende aanleiding. De vader is betrokken bij [de minderjarige] en niet is gebleken van contra-indicaties die maken dat hij geen wezenlijk aandeel in haar verzorging en opvoeding zou moeten hebben. De moeder heeft desgevraagd op de zitting gezegd dat zij geen concrete zorgen heeft over het verblijf van [de minderjarige] bij de vader. Ook volgens de raad in zijn rapport van 21 februari 2023 is het voor [de minderjarige] van belang dat de vader een volwaardige opvoedersrol krijgt. Het hof sluit zich aan bij dat advies.
5.12
Ten overvloede overweegt het hof dat er op de zitting discussie leek te zijn over de definitie van “zelfstandige woonruimte”, de voorwaarde waaraan in de bestreden beschikking een overnachting van [de minderjarige] bij de vader wordt verbonden.
Gebleken is dat de vader in de woning van zijn op 9 november 2023 overleden moeder woont. Volgens de moeder is dit geen zelfstandige woonruimte met als gevolg dat zij [de minderjarige] nog niet bij de vader laat overnachten. De vader is het daar niet mee eens.
Naar het oordeel van het hof beschikte de vader reeds vanaf het moment van overlijden van zijn moeder al over zelfstandige woonruimte in de zin van de bestreden beschikking. Dat betekent dat reeds geruime tijd uitvoering had moeten worden gegeven aan de opbouw van de wekelijkse zorgregeling zoals door de rechtbank beslist. Het hof geeft de ouders dringend in overweging om in het belang van [de minderjarige] spoedig tot een opbouw met overnachtingen te komen zoals ook door de rechtbank bepaald en zoals het hof hierna ook voor de vakanties en feestdagen zal gaan bepalen.
5.13
Ten aanzien van de vakanties en feestdagen zal het hof het verzoek van de moeder afwijzen. Het hof zal het verzoek van de vader gedeeltelijk toewijzen, in die zin dat het hof zal bepalen dat [de minderjarige] na de meivakantie van 2024 de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader zal doorbrengen. Het hof ziet aanleiding om te bepalen dat [de minderjarige] in beide weken van de meivakantie van 2024 drie dagen (met twee aaneengesloten nachten) bij de vader zal zijn, waarbij [de minderjarige] de eerste dag vanaf 12.00 uur bij de vader verblijft tot aan de derde dag om 12.00 uur. Pas daarna zal zij de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader doorbrengen. Het hof overweegt daarbij dat [de minderjarige] tot nu toe nog geen enkele nacht bij de vader heeft doorgebracht en dat daarin dus nog enige opbouw dient plaats te vinden, terwijl de meivakantie 2024 al snel begint. In verband met deze opbouw van de overnachtingen ziet het hof eveneens aanleiding om ten aanzien van de zomervakantie van 2024 te bepalen dat [de minderjarige] drie keer een afzonderlijke week bij de vader verblijft.

6.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt een deel van de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de verdeling van de vakanties en feestdagen betreft en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
23 juni 2023, voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de vakanties en feestdagen en in zoverre opnieuw beschikkende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en de vader ten aanzien van de vakanties en feestdagen als volgt:
- [de minderjarige] verblijft in beide weken van de meivakantie 2024 drie dagen (met twee aaneengesloten nachten) bij de vader, in onderling overleg te bepalen welke dagen dit precies zullen zijn waarbij [de minderjarige] de eerste dag vanaf 12.00 uur bij de vader verblijft tot aan de derde dag om 12.00 uur);
- daarna verblijft [de minderjarige] de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader, in onderling overleg te bepalen, waarbij [de minderjarige] in de zomervakantie 2024 drie afzonderlijke weken bij de vader verblijft;
bekrachtigt die beschikking van de rechtbank Gelderland voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, M.P. den Hollander en
C.M. Schönhagen en is op 11 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.