ECLI:NL:GHARL:2024:2453

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.335.398
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling in kader van een ondertoezichtstelling met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een zorgregeling voor twee minderjarigen, die onder toezicht zijn gesteld. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de eerder door de rechtbank Gelderland vastgestelde zorgregeling, die minimaal eens per twee weken begeleid contact met de kinderen toestond. De moeder verzocht om een ruimere omgangsregeling, waarbij de kinderen gedeeltelijk onder begeleiding bij haar thuis zouden verblijven van vrijdag tot en met zondag. De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Gelderland, heeft verweer gevoerd en gevraagd om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep in overweging genomen. De ouders van de kinderen hebben gezamenlijk het gezag, maar er zijn zorgen over de thuissituatie en het middelengebruik van de moeder. De kinderen zijn sinds november 2022 onder toezicht gesteld en zijn tijdelijk uit huis geplaatst. De rechtbank heeft eerder besloten dat de GI de zorgregeling zou bepalen, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. Het hof oordeelde dat de zorgen over de ouders nog steeds aanwezig zijn en dat de moeder niet heeft aangetoond dat haar situatie stabiel is. Daarom is het verzoek van de moeder om de zorgregeling uit te breiden afgewezen en is de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.398
(zaaknummer rechtbank Gelderland 424632)
beschikking van 11 april 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. V. de Roo te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, (hierna: de rechtbank) van 3 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 december 2023;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 4 maart 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de advocaat van de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de vader en mr. R.W. De Gruijl, waarnemer van mr. De Roo.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2020 en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2021,
gezamenlijk ook te noemen: de kinderen. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.2
Op 21 november 2022 zijn de kinderen (voorlopig) onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 21 februari 2025.
3.3
Tevens is er over de periode van 21 november 2022 tot 21 mei 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen geweest. Bij beschikking van 25 mei 2023 van de rechtbank Overijssel zijn de met een spoedmachtiging opnieuw uit huis geplaatst. Er is een periode geweest dat sprake was van een structureel deeltijdverblijf in een voorziening voor pleegzorg, maar in de bestreden beschikking is dit gewijzigd in voltijdplaatsing in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg is verlengd tot 21 augustus 2024.
3.4
In een andere beschikking van 3 oktober 2023 heeft de rechtbank de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel vervangen door de GI.
3.5
De kinderen hebben nadat zij op 25 mei 2023 uit huis zijn geplaatst eerst (deels in deeltijd) gewoond bij een ander pleeggezin en op 10 december 2023 zijn zij verhuisd naar het huidige, perspectief biedend, pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Partijen zijn het niet eens over de invulling van het recht op contact van de moeder met de kinderen.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, als regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) vastgesteld dat de kinderen contact hebben met de moeder (en de vader):
minimaal eens per twee weken voor twee uur, begeleid, waarbij verder de aard, de frequentie, de duur van de contacten en de wijze van begeleiding worden bepaald door de GI.
4.3
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de vastgestelde zorgregeling. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
“Primair
I. Een omgangsregeling vast te stellen die inhoud dat de minderjarigen, gedeeltelijk onder begeleiding, van vrijdag tot en met zondag bij de moeder thuis verblijven.
Subsidiair
II. Een minimale omgangsregeling vast te stellen die inhoud dat de minderjarigen, indien noodzakelijk onder begeleiding, een dag per week, te weten van 10:00 uur tot 18:00 uur, bij de moeder thuis verblijven.
Meer subsidiair
III. Een omgangsregeling te bepalen die die Uw Gerechtshof in goede justitie juist acht;”
4.4
De GI voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.5
De vader refereert zich aan het oordeel van het hof voor wat betreft het verzoek van de moeder.
4.6
De vader heeft zelf ook hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking (zaaknummer 200.333.786). In dat hoger beroep beslist het hof ook vandaag, bij afzonderlijke beschikking,

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een zorgregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
inhoudelijke beoordeling
5.2
Het hof is het na eigen onderzoek eens met de beslissing van de rechtbank om een minimale zorgregeling vast te stellen en met de overweging 6.7 uit de bestreden beschikking. Het hof neemt die overweging daarom over en maakt die tot de zijne.
Die overweging 6.7 luidt als volgt:
“6.7. Er is voldoende gebleken dat er nog uiteenlopende en stevige zorgen zijn over de ouders en hun thuissituaties. De ouders zijn er niet in geslaagd om deze zorgen weg te nemen. Zo zijn er zorgen over het middelengebruik. Deze zorgen over middelengebruik zijn zo groot en zo recent, dat de kinderrechter het in het belang van de kinderen acht dat de jeugdbeschermer goed zicht heeft op het verloop van de contacten de reactie van de kinderen hierop. Ondanks dat de ouders [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op dit moment niet de zorg kunnen bieden die zij nodig hebben, acht de kinderrechter het wel van belang dat er bestendig en voorspelbaar contact is tussen de ouders en de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI een minimale regeling voorgesteld en deze zal de kinderrechter dan ook overnemen. Op deze momenten kunnen de ouders de familieband met hun kinderen onderhouden. Verdere uitbreiding zal onder regie van de GI plaatsvinden.”
5.3
Het hof overweegt in aanvulling daarop het volgende. De wens van de moeder om een ruimere zorgregeling met de kinderen te hebben is begrijpelijk, maar de GI heeft voldoende onderbouwd dat een uitbreiding in ieder geval op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De zorgen die de GI had over het middelengebruik van de moeder zijn ook in hoger beroep niet weggenomen en nog onverminderd aanwezig. Niet ter discussie staat dat er geen sprake is van onveiligheid voor de kinderen als de moeder nuchter is. De GI zou een uitbreiding van de omgang wenselijk vinden, maar tot op heden is het de moeder niet gelukt om voor een langere periode geen middelen te gebruiken. Ook na de bestreden beschikking heeft de moeder een terugval gehad en is op 5 november 2023 door de politie een melding bij Veilig Thuis gedaan. De moeder is die dag aangehouden door de politie en was volgens eigen zeggen onder invloed van alcohol en GHB. Volgens de GI heeft de moeder in gesprekken ontkend dat zij verslaafd is aan GHB, maar zegt de moeder wel GHB te gebruiken. De moeder krijgt wel hulp bij haar middelengebruik en is in behandeling bij [naam1] . Uit de overgelegde brief van [naam1] van 2 februari 2024 blijkt dat de moeder poliklinische gesprekken volgt, dat zij profiteert van de gestarte antidepressiva en trouw op de urinecontroles komt. Van deze urinecontroles zijn ook een aantal uitslagen overgelegd, maar een nadere toelichting op de uitslagen ontbreekt en voor het hof is niet duidelijk wat de uitslagen precies inhouden. Omdat de moeder om onduidelijke redenen niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was, heeft zij het hof niet in de gelegenheid gesteld haar hierover vragen te stellen. Duidelijk is wel dat met haar recente terugval de moeder nog niet heeft aangetoond dat er al gedurende langere tijd bij haar sprake is van een stabiele en veilige situatie.
Zoals ook de rechtbank in de beschikking van 8 februari 2024 ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft overwogen, kan pas sprake zijn van een uitbreiding van de zorgregeling als de moeder open is over haar behandeling en er geen terugvallen meer plaatsvinden. In dat kader vindt het hof het zorgelijk dat de moeder op dit moment weer uit contact lijkt te zijn, omdat zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was en zowel haar advocaat als de vader geen contact met haar kregen voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Volgens de GI zegt de moeder dat zij uit contact gaat wanneer de spanning bij haar oploopt. Dat maakt het voor de GI lastig omdat er dan geen zicht meer is op hoe het met de moeder gaat. Ook blijven er vragen over de behandeling van de moeder omdat zij daarover weinig open is. Hierdoor is het voor de GI lastig om vertrouwen te krijgen in de moeder en zicht te krijgen op hoe het werkelijk met haar gaat.
5.4
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er momenteel nog te veel zorgen zijn om de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen uit te breiden. Voordat de zorgregeling kan worden uitgebreid dient de moeder aan te tonen dat haar situatie voor een langere periode stabiel is, moet zij in contact blijven met de GI en betrouwbaar zijn in het nakomen van de afspraken met de hulpverlening en over de contactmomenten. Het hof heeft er vertrouwen in dat de GI zal meewerken aan een uitbreiding zodra zij dat verantwoord acht. Het hof vindt het daarom in het belang van de kinderen dat de regie over de uitbreiding van de zorgregeling bij de GI ligt. Die regie is ook nodig omdat in het kader van het nieuwe perspectiefonderzoek dat gaat plaatsvinden de zorgregeling zal moeten worden uitgebreid, maar tegelijkertijd moet worden gekeken wat voor de kinderen haalbaar is.
5.5
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd en dat het verzoek van de moeder om een uitbreiding van de zorgregeling vast te stellen moet worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 3 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en
A.E. Grosscurt en is op 11 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.