ECLI:NL:GHARL:2024:2435

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
21-000278-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens openlijke geweldpleging en vernieling tijdens oudejaarsavond

Op 10 april 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1998, werd veroordeeld voor openlijke geweldpleging en vernieling die plaatsvond op Oudejaarsavond 2020/2021 in [pleegplaats]. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met mededaders een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, waaronder het omzagen van bomen en het vernielen van gemeentelijke eigendommen. De verdachte kreeg een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] werd deels toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte aansprakelijk stelde voor de schade die hij had veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000278-23
Uitspraak d.d.: 10 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 januari 2023 met parketnummer 18-265025-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte te zake van openlijke geweldpleging tegen goederen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd de vordering van de [benadeelde 1] volledig toe te wijzen en de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P. Sipma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij vonnis van 13 januari 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis. De politierechter heeft tevens de vordering van de [benadeelde 1] volledig en hoofdelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de politierechter de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2020 t/m 1 januari 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] openlijk, te weten, op/aan de [straatnaam 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen te weten een of meerdere bomen en/of het wegdek en/of een paaltje en/of een of meerdere lantaarnpalen door:
- spullen uit een bouwcontainer op een vuurbult te gooien;
- een of meerdere bomen om te zagen;
- een paaltje, toebehorend aan de [benadeelde 1] , weg te flexen;
- brandstof op een brandbult te gooien;
- een of meerdere lantaarnpalen onklaar te maken;
en/of
hij op of omstreeks 31 december 2020 t/m 1 januari 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een (gemeente)paaltje en/of een of meer lantaarnpalen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

De raadsman van verdachte heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat weliswaar bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen door een gemeentepaaltje om te zagen, brandstof op het vuur te gooien en één lantaarnpaal onklaar te maken, maar dat hij moet worden vrijgesproken van het omzagen van de bomen en het op het vuur gooien van afval uit de container.
Volgens de raadsman bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling van die handelingen te komen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het omzagen van de bomen en het gooien van afval uit de container op het vuur wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij het volgende:
Ten laste is gelegd dat verdachte zich, tezamen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen tijdens Oud en Nieuw 2020/2021. Het ten laste gelegde incident ziet op een reeks in groepsverband gepleegde vernielingen.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat op oudejaarsavond 2020/2021 in [pleegplaats] ongeregeldheden hebben plaatsgevonden op de kruising van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] . Op deze kruising is een groot vuur ontstoken en verschillende mensen, waaronder verdachte, hebben daar goederen op de vuurbult gegooid. Dit ging onder meer om brandstof uit een jerrycan afkomstig van [medeverdachte 2] , spullen uit een bouwcontainer van [medeverdachte 2] en vijf bomen die in de directe nabijheid van het vuur stonden. De bomen werden omgezaagd om te dienen als brandstof. Door het vuur is er schade ontstaan aan het wegdek.
Verdachte maakte deel uit van deze groep. Verdachte heeft erkend dat hij brandstof (uit een jerrycan) op het vuur heeft gegooid en dat hij één lantaarnpaal die in de nabije omgeving van het vuur stond onklaar heeft gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij deze lantaarnpaal onklaar heeft gemaakt omdat hij het gezelliger vond zonder straatverlichting en er door het vuur al voldoende licht was. Voorts acht het hof - ondanks verdachtes ontkenning op dit punt - op grond van getuigenverklaringen bewezen dat hij afval uit de bouwcontainer op het vuur heeft gegooid en dat hij betrokken is geweest bij het omzagen van twee bomen. Het hof wijst in dit verband met name op de verklaring van [medeverdachte 2] over het afval uit zijn container en de verklaring van [medeverdachte 1] en zijn partner over de vernieling van bomen.
Het hof is van oordeel dat verdachte nauw en bewust met zijn mededaders heeft samengewerkt en een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld van oudejaarsavond 2020/2021.
Het hof acht derhalve bewezen dat de tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vrijwel al zijn onderdelen is begaan.
Het hof zal de vernieling van het gemeentepaaltje en het onklaar maken van een of meerdere lantaarnpalen schrappen uit de bewezenverklaring, nu deze vernielingen niet in de gezamenlijkheid van de groep zijn gepleegd en dit duidelijk individuele acties van verdachte zijn geweest.
Het hof acht wel bewezen dat verdachte het gemeentepaaltje opzettelijk heeft vernield en een lantaarnpaal onbruikbaar heeft gemaakt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 31 december 2020 t/m 1 januari 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] , openlijk, te weten, op/aan de [straatnaam 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten bomen en het wegdek door:
- spullen uit een bouwcontainer op een vuurbult te gooien;
- bomen om te zagen;
- brandstof op een brandbult te gooien.
en
hij omstreeks 31 december 2020 t/m 1 januari 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een gemeentepaaltje dat aan de [benadeelde 1] toebehoorde heeft vernield en een lantaarnpaal die aan de [benadeelde 1] toebehoorde onbruikbaar heeft gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort vernielen en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar heeft gemaakt.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door op oudejaarsavond midden op straat diverse goederen op een vuurbult te gooien. Ook zijn er vijf bomen omgezaagd die als brandstof voor dit vuur dienden.
Daarnaast heeft verdachte een gemeentepaaltje omgeflext. Dit paaltje hinderde verdachte bij het in- en uitrijden van zijn oprit. Verder heeft verdachte een lantaarnpaal onklaar gemaakt. Verdachte heeft aldus laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen, en heeft de gemeente [naam gemeente] overlast en schade bezorgd. Openlijke geweldpleging tegen goederen zorgt bovendien voor gevoelens van onveiligheid, zowel bij de slachtoffers als bij de samenleving in het algemeen. Dit zijn ernstige en zeer hinderlijke feiten.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 26 februari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door verdachte en zijn raadsman naar voren zijn gebracht ter terechtzitting van het hof.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten voor openlijke geweldpleging tegen goederen gaan uit van de oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Het hof ziet geen redenen om van deze oriëntatiepunten af te wijken en zal verdachte conform de straf die is opgelegd door de politierechter en in hoger beroep geëist door de advocaat-generaal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair
30 dagen hechtenis.

Vordering van de [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.027,91. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 21.438,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hieronder vermelde bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal het schadebedrag ten aanzien van de omgezaagde bomen in totaal vaststellen op een bedrag van € 5.160,-, te weten de vervangingswaarde (aanplant en nazorg) van de drie sierappels (€ 1.740,-), één berk (€ 1.710,-) en één eik (€ 1.710,-). Het hof zal tevens de herstelkosten ten aanzien van het wegdek (€ 500,-) toewijzen en de schade met betrekking tot het omgezaagde gemeentepaaltje (€ 125,-).
Het hof heeft vastgesteld dat verdachte de openlijke geweldpleging samen met twee anderen heeft gepleegd. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de schade veroorzaakt door dit feit, te weten de schade aan de bomen en het wegdek niet hoofdelijk, maar pondspondsgewijs toewijzen, zodat iedere verdachte een evenredig deel betaalt.
Dit betekent dat het hof verdachte zal veroordelen tot een betaling van in totaal
€ 2.011,67.(€ 5.160,- (bomen) + € 500,- (wegdek) = € 5.660,- / 3 = € 1.886,67 + € 125,- (paaltje).)
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering van de gemeente een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.

Vordering van de [benadeelde 2]

Verklaart de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.011,67 (tweeduizend elf euro en zevenenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.011,67 (tweeduizend elf euro en zevenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 januari 2021.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 10 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B. Stapert voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.