ECLI:NL:GHARL:2024:2429

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
21-000339-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens openlijke geweldpleging en vernieling van een boom tijdens oudejaarsavond

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van openlijke geweldpleging en veroordeeld tot een taakstraf voor het vernielen van een boom. De verdachte had op oudejaarsavond 2020/2021 een inkeping in een eikenboom gemaakt, omdat hij vreesde dat de boom onveilig omgezaagd zou worden door een groep mensen die onder invloed van alcohol waren. Het hof oordeelde dat de verdachte in redelijkheid tot zijn handelen had kunnen komen, omdat hij een groter belang diende, namelijk de veiligheid van omstanders en omliggende woningen. Het hof kwam tot de conclusie dat het in vereniging plegen van geweld niet kon worden bewezen en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000339-23
Uitspraak d.d.: 10 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 januari 2023 met parketnummer 18-137691-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft daarbij gevorderd om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen. De advocaat-generaal heeft tot slot gevorderd de vordering van de [benadeelde 1] deels toe te wijzen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M. Schlepers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij vonnis van 13 januari 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van primair tenlastegelegde vrijgesproken en verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis. De politierechter heeft tevens de vordering van de [benadeelde 1] deels toegewezen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de politierechter de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2020 tot en met 1 januari 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] openlijk, te weten, op/aan de [straatnaam 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen te weten een of meerdere bomen en/of het wegdek en/of een paaltje en/of een of meerdere lantaarnpalen door:
- een of meerdere bomen om te zagen;
- deze bomen op een vuurbult te gooien;
- spullen uit een bouwcontainer op een vuurbult te gooien;
- een paaltje, toebehorend aan de [benadeelde 1] , weg te flexen;
- brandstof op een brandbult te gooien en/of
- een of meerdere lantaarnpalen onklaar te maken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks 31 december 2020 tot en met 1 januari 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een of meer bomen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Vrijspraak

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte weliswaar een inkeping heeft gemaakt in de eikenboom, maar dat dit niet wederrechtelijk is geweest. Verdachte zag dat een groep personen bezig was met het omzagen van een grote eikenboom en hij constateerde dat het omzagen van deze boom niet op een veilige manier gebeurde. Door de manier waarop men deze boom wilde vellen ontstond gevaar voor omliggende woningen en omstanders. Verdachte, die veel ervaring heeft met het omzagen van bomen, wilde dit risico voorkomen en heeft daarom zelf de zaag ter hand genomen, teneinde een juiste inkeping in de boom te maken, zodat de boom bij het omgaan geen gevaar zou opleveren. Volgens de raadsvrouw was er aldus sprake van overmacht in de zin van noodtoestand, had verdachte geen keuzemogelijkheid en was hij genoodzaakt te handelen zoals hij heeft gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Ten laste is gelegd dat verdachte zich primair, tezamen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen tijdens Oud en Nieuw 2020/2021 en dat hij zich subsidiair heeft schuldig gemaakt aan vernieling van een of meerdere bomen. Het ten laste gelegde incident ziet op een reeks in groepsverband gepleegde vernielingen.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat op oudejaarsavond 2020/2021 in [pleegplaats] ongeregeldheden hebben plaatsgevonden op de kruising van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] . Op deze kruising is een groot vuur ontstoken en verschillende mensen hebben daar goederen op de vuurbult gegooid. Dit ging onder meer om vijf bomen die in de directe nabijheid van het vuur stonden. De bomen werden omgezaagd om te dienen als brandstof.
Verdachte heeft erkend dat hij deze avond korte tijd aanwezig was bij het vuur en hij heeft tevens erkend dat hij een inkeping in de eikenboom heeft gemaakt. Verdachte heeft door aldus te handelen opzet gehad op het beschadigen van deze boom.
Verdachte achtte het onverantwoord om de mannen die met deze boom bezig waren hun gang te laten gaan en zag zich aldus genoodzaakt in te grijpen. Naar het hof begrijpt stelt verdachte zich op het standpunt dat hij weliswaar een verboden handeling heeft gepleegd, doch dat deze handeling gerechtvaardigd werd door een hoger belang dat op dat moment voorrang diende te krijgen.
Het hof stelt voorop dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake is van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Enkel wanneer een redelijk middel is gehanteerd tot het dienen van een redelijk doel, waarbij het doel een evident voordeel voor de rechtsorde betekent en waarbij het middel onmisbaar en niet vervangbaar is door een ander middel, zou hiertoe kunnen worden gekomen.
In het onderhavige geval is het geenszins ondenkbaar dat het gevaar dat door verdachte werd voorzien zich daadwerkelijk zou verwezenlijken. Immers was de boom al voor een groot deel ingezaagd, gebeurde dit door onervaren mensen die blijkens de stukken verkeerden onder invloed van alcohol en stond de boom in de directe nabijheid van woningen en het vuur waar zich een grote menigte omheen had verzameld.
Naar het oordeel van het hof kon gezien het feit dat er die avond blijkens getuigen een agressieve sfeer hing en het feit dat de mannen die zich bezig hielden met het omzagen van de bomen onder invloed waren niet van verdachte worden gevergd dat hij deze mannen tot de orde zou roepen, nog daargelaten of deze mannen zich daaraan iets gelegen hadden laten liggen. Ook uit het feit dat uit de stukken is gebleken dat de beveiligers die door de gemeente waren ingehuurd om die avond orde te houden op afstand bleven staan en niet ingrepen en het feit dat de eerder gebelde hulpdiensten zoals de brandweer en de politie niet ter plaatste kwamen, leidt het hof af dat verdachte niet op een andere wijze dit gevaar had kunnen afwenden, terwijl dit wel was geboden.
Alle omstandigheden in ogenschouw nemend, komt het hof dan ook tot het oordeel dat verdachte in redelijkheid tot het door hem gebruikte middel heeft kunnen komen, nu een groter belang moest worden gediend dan het door artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht beschermde belang.
Het hof is van oordeel dat het in vereniging plegen van geweld niet kan worden bewezen en zal verdachte daarom vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde.
Nu de wederrechtelijkheid een bestanddeel vormt van het subsidiair ten laste gelegde en het hof het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid op grond van het vorenstaande honoreert, zal verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Vordering van de [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.027,91. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 21.438,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.219,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de [benadeelde 2]

Verklaart de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de [benadeelde 1]

Verklaart de [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 10 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B. Stapert is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.