ECLI:NL:GHARL:2024:2368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
200.333.423/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en afwijzing verzoek om omgangsregeling na overlijden moeder door toedoen vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn minderjarige dochter, na het overlijden van de moeder door toedoen van de vader. De rechtbank Gelderland had eerder op 18 juli 2023 op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming het ouderlijk gezag van de vader beëindigd en de GI benoemd tot voogd. De vader, die in detentie zit, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing en verzocht om een contact-/omgangsregeling met zijn dochter. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen. Het hof oordeelde dat de vader niet in staat is om voor de minderjarige te zorgen en dat het in het belang van het kind is dat de GI de gezagsbeslissingen neemt. De vader heeft erkend de moeder te hebben omgebracht, wat zijn mogelijkheden om contact met de minderjarige te herstellen verder bemoeilijkt. Het hof heeft ook het verzoek van de vader om een bijzonder curator te benoemen afgewezen, omdat de belangen van de minderjarige voldoende worden behartigd door de GI. De beslissing van het hof is gebaseerd op de belangen van de minderjarige, die recht heeft op zekerheid en continuïteit in haar opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.423
(zaaknummer rechtbank Gelderland 418557)
beschikking van 9 april 2024
in het hoger beroep van:
[verzoeker],
verblijvende in de penitentiaire inrichting in [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.R. Gorseling te Cuijk.
in de zaak over het gezag zijn als belanghebbenden aangemerkt:
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
in de zaak over omgang is als belanghebbende aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 18 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking wordt verder ook wel ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 oktober 2023;
  • het verweerschrift van de raad, en
  • het verweerschrift van de GI met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • namens de vader zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad, en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is [in] 2022 in [plaats2] geboren.
3.2
De moeder van [de minderjarige] , [de moeder] , die samen met de vader het ouderlijk gezag over haar uitoefende, is [in] 2023 door toedoen van de vader overleden. Als gevolg van dit overlijden oefende de vader alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
De vader is inmiddels in eerste aanleg onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren en tbs. Hij heeft hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde straf en maatregel. Die procedure loopt nog.
3.4
Bij beschikking van 12 maart 2023 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, de GI belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] .
3.5
[de minderjarige] verblijft sinds juli 2023 in het huidige pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] . De rechtbank heeft die beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een contact-/omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen, afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de beëindiging van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en de afwijzing van een contactregeling betreft en, opnieuw beschikkende:
  • primairte bepalen dat hij [de minderjarige] wekelijks gedurende een half uur kan beeldbellen alsmede te bepalen dat [de minderjarige] eenmaal per maand onder begeleiding van een pleegouder bij hem op bezoek gaat tijdens een bezoekuur in de penitentiaire inrichting in [plaats1] waar hij is gedetineerd;
  • subsidiaireen bijzonder curator te benoemen die onderzoek gaat doen naar de wenselijkheid van contact tussen de vader en [de minderjarige] ,
althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
In de zaak over het gezag voeren de raad en de GI verweer en vragen zij het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak over de omgang voert de GI verweer en vraagt zij het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader om een bijzonder curator te benoemen, af te wijzen. De raad heeft in die zaak gelijkluidend geadviseerd.

5.De motivering van de beslissing

De beslissing
5.1
Het hof zal de beslissingen van de rechtbank over het gezag en de
contact-/omgangsregeling in stand laten en het verzoek van de vader om een bijzonder curator te benoemen, afwijzen. Het hof legt hierna uit waarom.
De motivering
gezag
5.2
Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij of zij in zijn of haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Bij het nemen van een beslissing over beëindiging van het gezag van de ouders staan de belangen van de minderjarige voorop. Een minderjarige die niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn of haar opvoedingsperspectief.
5.4
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW en dat het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige] dient te worden beëindigd. Het hof vindt niet alleen dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen, maar ook dat de rechtbank die beslissing goed heeft uitgelegd. Het hof neemt die uitleg over omdat het hof er na eigen onderzoek ook zo over denkt. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5.5
De vader heeft bekend dat hij de moeder om het leven heeft gebracht. Hoewel de procedure in de strafzaak in hoger beroep nog loopt, is vanwege zijn bekentenis de verwachting dat de vader voor lange tijd in detentie of in een tbs-kliniek zal verblijven. Het hof concludeert daarom net als de rechtbank dat de vader niet in staat is om zelf voor [de minderjarige] te zorgen binnen een termijn die voor haar aanvaardbaar is. Daarnaast is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat een ander (de GI) de gezagsbeslissingen over haar neemt, vanwege het ontbreken van contact tussen de vader en [de minderjarige] én het gebrek aan samenwerking tussen de vader en de GI. De vader heeft al een jaar geen contact gehad met [de minderjarige] . Hij heeft daardoor onvoldoende zicht op hoe zij zich ontwikkelt en wat zij nodig heeft. Dit maakt naar het oordeel van het hof dat de vader niet in staat is om verantwoorde beslissingen over haar te nemen. Op dit moment is nog onzeker of [de minderjarige] contactherstel met de vader aankan. De GI wil dit onderzoeken met de EMDR-therapeut van [de minderjarige] , maar door de weigerachtige houding van de vader is dat tot nu toe niet van de grond gekomen. De vader heeft weinig vertrouwen in de GI, door wat hij in het verleden zelf heeft meegemaakt met jeugdzorg. Overleg tussen de GI en de vader verloopt dan ook moeizaam, veelal via de (half)zus van de vader. Die moeizame communicatie is een belemmering bij het tijdig kunnen nemen van gezagsbeslissingen over [de minderjarige] . Voor [de minderjarige] betekent dit dat hulpverlening onnodig vertraagt of dat bepaalde zaken niet of pas later kunnen worden geregeld. Ook dat is naar het oordeel van het hof een bijkomende reden om het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige] te beëindigen. Aangezien de gezagsbeëindiging is gebaseerd op de wet en er goede redenen voor zijn, is er – anders dan de vader heeft aangevoerd - geen sprake van strijd met artikel 8 EVRM of rechtspraak van het EHRM.
omgang
5.6
Artikel 1:377a lid 2 BW bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.7
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het op dit moment niet in het belang is van [de minderjarige] om een omgangsregeling vast te stellen met de vader, omdat nog niet duidelijk is of [de minderjarige] contactherstel met de vader aankan. [de minderjarige] was getuige van de daad van de vader. Het zou kunnen dat contact met de vader (mogelijk) trauma bij haar triggert. Net als de GI en de raad acht het hof het daarom aangewezen dat de EMDR-therapeut van [de minderjarige] eerst beoordeelt hoe [de minderjarige] reageert als haar een filmpje wordt getoond waarop de vader is te zien en te horen.
Het uitgangspunt van de GI is dat wordt toegewerkt naar contactherstel, maar dat kan alleen als [de minderjarige] eraan toe is en het tot stand komen van omgang in haar belang is. Pas als blijkt dat [de minderjarige] goed reageert op een filmpje van de vader (niet dissocieert) kan een volgende stap richting een mogelijk contactherstel worden gezet. De GI heeft de vader verscheidene keren gevraagd om een filmpje van zichzelf te maken, maar dat heeft de GI nog steeds niet gekregen. Volgens zijn advocaat heeft de vader inmiddels wel een filmpje van zichzelf gemaakt. Het hof gaat ervan uit dat de vader ervoor zorgt dat het filmpje bij de GI terechtkomt en dat de GI er dan voor zorgt dat de EMDR-therapeut het aan [de minderjarige] laat zien.
bijzonder curator
5.8
Op grond van artikel 1:250 lid 1 BW kan de rechter een bijzonder curator benoemen als, in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige of vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouder(s) dan wel van de voogd(en) in strijd zijn met die van de minderjarige. De rechter dient te beoordelen of benoeming van de bijzonder curator noodzakelijk is in het belang van de minderjarige, daarbij de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen.
In lid 2 van artikel 1:250 BW is dwingend voorgeschreven dat in geval de raad op grond van artikel 1:242a BW de vaststelling van een contact-/omgangsregeling of de ontzegging van de omgang verzoekt betreffende een ouder die wordt verdacht of is veroordeeld wegens het doden van de andere ouder, de rechter bij aanvang van de procedure een bijzonder curator benoemt.
5.9
In deze zaak heeft de raad wel een onderzoek als bedoeld in artikel 1:242a BW uitgevoerd, maar heeft de raad de rechter vervolgens niet verzocht om de vaststelling van een contact-/omgangsregeling of de ontzegging van de omgang. De vader is de huidige procedure over omgang begonnen. De rechtbank heeft geen bijzonder curator benoemd om [de minderjarige] in die procedure te vertegenwoordigen. Daargelaten of de rechtbank in dit concrete geval gezien de insteek van de raad op grond van artikel 1:250 lid 2 BW bij de aanvang van de procedure een bijzonder curator had moeten benoemen, is het hof van oordeel dat de benoeming van een bijzonder curator nu een gepasseerd station is. Naar het oordeel van het hof worden de belangen van [de minderjarige] in voldoende mate behartigd door de GI. De GI wil onderzoeken of [de minderjarige] contactherstel met de vader aankan en heeft daartoe het nodige in gang gezet. Het is met name aan de vader te wijten dat er vertraging is ontstaan. De vader heeft aangevoerd dat hij (vanwege zijn eigen ervaringen met jeugdzorg in het verleden) meer vertrouwen heeft in een bijzonder curator dan in de GI, maar dat is op zichzelf geen reden om een bijzonder curator te benoemen.
Aan het criterium van artikel 1:250 lid 1 BW is naar het oordeel van het hof niet voldaan, omdat niet is gebleken dat de belangen van de voogd in strijd zijn met de belangen van [de minderjarige] en omdat de vader geen gezaghebbende ouder meer is.
Het hof zal het verzoek van de vader om een bijzonder curator te benoemen daarom afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 18 juli 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 9 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.