ECLI:NL:GHARL:2024:2363

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
200.334.511/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak en zinvolheid van bewind over de goederen van een verzoeker

In deze zaak heeft de verzoeker, geboren in 1993, het hof verzocht om het bewind dat in 2012 over zijn goederen is ingesteld, op te heffen. De kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft dit verzoek eerder afgewezen in een beschikking van 9 oktober 2023. De verzoeker is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Hij stelt dat hij in staat is zijn financiën zelf te beheren en dat het bewind niet meer noodzakelijk of zinvol is. De bewindvoerder heeft echter betwist dat het bewind kan worden opgeheven en heeft onderbouwd dat de verzoeker nog steeds ondersteuning nodig heeft, gezien zijn zwakbegaafdheid en de problemen die hij ondervindt bij het beheren van zijn financiën.

Tijdens de zitting op 12 maart 2024 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de vertegenwoordiging van de bewindvoerder, maar het hof oordeelt dat de bewindvoerder rechtsgeldig heeft opgetreden. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het bewind niet meer noodzakelijk is. De verzoeker heeft weliswaar aangegeven dat hij zelfstandig kan functioneren, maar het hof wijst op de noodzaak van het bewind gezien zijn verleden en de huidige situatie. Het hof concludeert dat de verzoeker niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en dat er geen aanleiding is om de beslissing van de kantonrechter te herzien.

Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kantonrechter en bepaalt dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.334.511
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen 10575845 BM VERZ 23-3816
beschikking van 9 april 2024
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen,
Stichting [naam1],
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
belanghebbende in hoger beroep,
hierna: [naam1] of de bewindvoerder,
en
[naam2],
die woont in [woonplaats2] ,
belanghebbende in hoger beroep.

1.Samenvatting van de beslissing

[verzoeker] heeft de kantonrechter gevraagd om het bewind op te heffen. De kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingslocatie Zutphen, heeft dat verzoek afgewezen in de beschikking van 9 oktober 2023. Het hof vindt dat dat zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1
[verzoeker] is geboren [in] 1993. [naam2] is de moeder van [verzoeker] .
2.2
In de beschikking van 15 augustus 2012 is bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [verzoeker] .
2.3
[verzoeker] heeft de kantonrechter verzocht om het bewind op te heffen. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen in de beschikking van 9 oktober 2023.
2.4
[verzoeker] is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter en komt in hoger beroep. [verzoeker] verzoekt het hof om de beschikking van 9 oktober 2023 te vernietigen, het bewind op te heffen en om de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten. [verzoeker] verzoekt subsidiair om de beslissing op het verzoek aan te houden, zodat hij wat langer de tijd heeft om te laten zien dat hij zijn financiën zelf kan regelen.
2.5
De bewindvoerder voert verweer in hoger beroep.
2.6
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift met bijlagen, binnengekomen op 13 november 2023;
  • een journaalbericht met akte van [verzoeker] van 23 februari 2024;
  • een journaalbericht met akte van [verzoeker] van 1 maart 2024;
  • een brief van de bewindvoerder van 7 maart 2024 met bijlagen;
  • een brief van de bewindvoerder van 8 maart 2024 met bijlagen.
2.7
De zitting bij het hof was op 12 maart 2024. Aanwezig waren:
  • [verzoeker] met advocaat mr. M.M. Hoelbeek, waarnemend voor mr. Gelissen;
  • [naam3] , namens [naam1] .

3.Het oordeel van het hof

Bezwaar tegen de ingediende stukken
3.1
[verzoeker] heeft bezwaar gemaakt tegen de door de bewindvoerder ingediende brieven met bijlagen van 7 en 8 maart 2024. Het hof heeft op de mondelinge behandeling beslist dat het de brieven in dit specifieke geval wel in behandeling neemt vanwege proceseconomische redenen. Het hof heeft dat besloten, omdat in die brieven – onder meer – inhoudelijk is gereageerd op de aktes van [verzoeker] , terwijl die aktes strikt genomen in strijd zijn met de twee-conclusieleer. Daar komt nog bij dat [verzoeker] , na een schorsing van de mondelinge behandeling voor een ‘leespauze’, uitvoerig de gelegenheid heeft gehad nog op die brieven met bijlagen te reageren.
Vertegenwoordiging van de bewindvoerder
3.2
[verzoeker] stelt dat de bewindvoerder bij de kantonrechter geen rechtsgeldig verweer heeft gevoerd. [verzoeker] stelt dat [naam1] alleen vertegenwoordigd kan worden door het bestuur van de stichting. [verzoeker] stelt dat de heer [naam3] niet gemachtigd was om namens [naam1] in hoger beroep stukken in te dienen en naar de zitting te komen.
3.3
Het hof is van oordeel dat de bewindvoerder met de brief met bijlagen van 8 maart 2024 voldoende heeft aangetoond dat de heer [naam3] gemachtigd is om de stichting te vertegenwoordigen. Het hof gaat ervan uit dat dit ook het geval was tijdens de procedure bij de kantonrechter. Het hof is daarom van oordeel dat de bewindvoerder rechtsgeldig verweer heeft gevoerd bij de kantonrechter en in hoger beroep.
Gesprek met de juridisch medewerker
3.4
[verzoeker] stelt dat zijn recht op een eerlijk proces is geschaad, doordat hij bij de rechtbank niet door de kantonrechter, maar door een juridisch medewerker is gehoord.
3.5
Het hof merkt hierover het volgende op. De wet bepaalt dat een verzoeker op een zitting wordt gehoord door de (kanton)rechter, tenzij de (kanton)rechter het verzoek op basis van de stukken toewijst. [1] Dit uitgangspunt is overgenomen in het procesreglement dat geldt voor kantonzaken bij de rechtbank. [2]
3.6
Het hof is van oordeel dat [verzoeker] op grond van de wet en het procesreglement op een zitting gehoord had moeten worden door de kantonrechter. Een gesprek met een juridisch medewerker kan een zitting met een rechter niet vervangen. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad. Dit vormt een gebrek in de procedure bij de kantonrechter. Het hof merkt echter op dat de hoger beroepsprocedure (ook) is bedoeld om dit soort gebreken te herstellen. Het hof is daarom van oordeel dat het gebrek door de procedure in hoger beroep is hersteld.
Opheffing van het bewind
3.7
De kantonrechter kan het bewind opheffen, indien de noodzaak daarvoor niet meer bestaat of als het bewind niet zinvol is gebleken. [3]
3.8
[verzoeker] stelt dat er geen noodzaak bestaat voor het bewind, omdat hij zelf zijn financiën kan beheren. Het hof gaat niet mee in dit standpunt van [verzoeker] . Het hof stelt vast dat [verzoeker] in 2012 onder bewind is gesteld vanwege zijn geestelijke en/of lichamelijke toestand. Het hof leest in het ondersteuningsplan van [naam4] dat [verzoeker] functioneert op zwakbegaafd niveau. Dit is vastgesteld bij een IQ-test in 2011. [verzoeker] stelt dat de IQ-test achterhaald is, maar hij heeft die stelling niet onderbouwd. De bewindvoerder schrijft in de brief van 7 maart 2024 dat [verzoeker] een belast verleden heeft en daardoor veel wantrouwen heeft in anderen. [verzoeker] zal daarom niet snel hulp vragen aan anderen als dat nodig is. De bewindvoerder onderbouwt deze stellingen met het ondersteuningsplan. De bewindvoerder schrijft verder dat [verzoeker] graag zou willen emigreren naar Duitsland, terwijl hij niet overziet welke stappen hij daarvoor zou moeten zetten. [verzoeker] heeft tijdens de zitting verteld dat hij inderdaad graag naar Duitsland wil verhuizen en dan in Zwitserland wil werken en dat er nog meer landen zijn waar hij zou willen wonen.
3.9
De bewindvoerder heeft [verzoeker] aangemeld bij een uitstroomtraject voor bewind bij de gemeente [de gemeente] . Het hof leest in de terugkoppeling van de gemeente van 1 maart 2024 dat [verzoeker] van sommige zaken veel weet, zoals financiële oplichting en het sorteren van post. [verzoeker] heeft echter weinig kennis over verzekeringen, belastingen en zijn eigen inkomsten en uitgaven. Volgens de trainers van het uitstroomtraject heeft [verzoeker] die kennis wel nodig om zijn eigen financiën te beheren. In de terugkoppeling staat verder dat het [verzoeker] niet is gelukt om een kloppend maandoverzicht te maken van zijn inkomsten en uitgaven. [verzoeker] heeft tijdens de zitting verteld dat hij een aantal uitgaven niet in zijn maandoverzicht had gezet, omdat dat abonnementen waren die hij al had opgezegd. Bovendien werd zijn maandoverzicht al nagekeken, terwijl hij er nog mee bezig was. Verder heeft [verzoeker] verteld dat hij wel kennis heeft van verzekeringen. [verzoeker] onderbouwt zijn stellingen verder niet.
3.1
[verzoeker] stelt ook dat het bewind niet meer zinvol is, omdat hij geen vertrouwen meer heeft in de bewindvoerder. [verzoeker] heeft verteld dat hij geen huurtoeslag krijgt, terwijl hij daar wel recht op heeft. [verzoeker] twijfelt daardoor of de bewindvoerder wel voldoende kennis heeft om het bewind uit te voeren. [verzoeker] motiveert niet waarom hij recht zou hebben op huurtoeslag. De bewindvoerder legt in de brief van 7 maart 2024 uit dat [verzoeker] geen recht heeft op huurtoeslag, omdat hij in een zorginstelling woont en daarvoor een eigen bijdrage betaalt. De bewindvoerder schrijft dat dit al diverse keren aan [verzoeker] is uitgelegd. [verzoeker] stelt verder dat de bewindvoerder geen respect heeft voor zijn wens om zelfstandiger te worden. Het hof gaat niet mee in dit standpunt. Het hof stelt namelijk vast dat de bewindvoerder [verzoeker] na de beschikking van de kantonrechter heeft aangemeld voor het uitstroomtraject bij de gemeente [de gemeente] en dat [verzoeker] vanaf december 2023 is begonnen aan een zelfredzaamheidstraject bij [naam1] . De bedoeling van het zelfredzaamheidstraject is dat [verzoeker] zelf zijn vaste lasten gaat betalen.
3.11
Het hof is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft aangetoond dat het bewind niet meer noodzakelijk en/of niet meer zinvol is. De bewindvoerder betwist de stellingen van [verzoeker] en onderbouwt die betwistingen met stukken. Daarom is het hof van oordeel dat [verzoeker] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Het hof is van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden om het bewind op te heffen. Het hof ziet geen aanleiding om de beslissing over het bewind aan te houden. Het hof wijst daarom het verzoek van [verzoeker] af en laat de uitspraak van de kantonrechter in stand.
Proceskosten
3.12
Het hof bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Het hof ziet geen aanleiding om de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten, zoals [verzoeker] verzoekt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 oktober 2023;
wijst het meer of anders verzochte af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K.A.M. van Os-ten Have en A.E. Grosscurt, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.

Voetnoten

1.Artikel 279 lid 1 en artikel 800 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1.4.1. van het Landelijk procesreglement verzoekschriften rechtbanken, kanton.
3.Artikel 1:449 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.