In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 70 te [vestigingsplaats], voor het jaar 2020, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 1.390.000. De belanghebbende, gebruiker van de onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar heeft de beschikking en de aanslag gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar heeft wel een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat de waarde te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft ter zitting een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, die is gebaseerd op vergelijkbare verkoop- en huurtransacties. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de door hem gehanteerde huurwaarde en kapitalisatiefactor in lijn zijn met de markt.
Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende, waaronder de ligging van de onroerende zaak en de huurwaarde, niet gevolgd. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een juiste wijze heeft vastgesteld en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. De kosten voor griffierecht en proceskosten worden niet vergoed.