ECLI:NL:GHARL:2024:2238

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
200.323.811
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over legitimaire massa en schenkingen tussen broers na overlijden van hun vader

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee broers, [appellant] en [geïntimeerde], na het overlijden van hun vader op 16 oktober 2018. De vader had [geïntimeerde] onterfd en [appellant] en zijn echtgenote [appellante] benoemd tot executeurs. [geïntimeerde] heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie en vorderde bij de rechtbank de vaststelling van de waarde van de nalatenschap, waaronder een woonboerderij en een perceel grasland. De rechtbank heeft de legitimaire massa vastgesteld op € 1.141.930,20 en de legitieme portie op € 285.482,55, wat door [appellant] en [appellante] als te hoog werd ervaren. Zij hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij de taxatie van de deskundige betwisten en een lagere legitieme portie willen vaststellen.

Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat de deskundige de waarde van de woonboerderij op € 1.125.000 heeft geschat, terwijl [appellant] en [appellante] deze waarde te hoog achten. Het hof oordeelt dat de deskundige zijn taxatie goed heeft onderbouwd en dat de bezwaren van [appellant] en [appellante] niet voldoende zijn om de taxatie te weerleggen. Ook de waarde van het perceel grasland wordt door het hof bevestigd op € 122.500, ondanks dat [appellant] en [appellante] dit gebruik niet hebben meegenomen in hun argumentatie.

Het hof heeft het principaal hoger beroep van [appellant] en [appellante] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt ook niet, en het hof heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 2 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.323.811
zaaknummer rechtbank Gelderland 386798
arrest van 2 april 2024
in de zaak van

1.[appellant]

die woont in [woonplaats1]
2. [appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna: [appellant] en [appellante]
advocaat: mr. J.J.M. Melissen
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. M. Meijer

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 7 november 2023 heeft op 6 februari 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Partijen hebben het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] en [appellant] zijn broers. Hun vader (erflater) is overleden op 16 oktober 2018 ; hun moeder is al eerder overleden. Erflater heeft [geïntimeerde] en zijn afstammelingen onterfd en [appellant] en zijn echtgenote [appellante] benoemd tot executeurs. [geïntimeerde] heeft tijdig aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie.
2.2.
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank gevorderd dat een deskundige de waarde zal bepalen van de woonboerderij [adres] in [woonplaats1] (de woonboerderij) en een perceel grasland, die tot de nalatenschap van erflater behoren. Daarnaast vordert [geïntimeerde] vaststelling van zijn legitieme portie.
2.3.
De rechtbank heeft een deskundige benoemd die de woonboerderij heeft getaxeerd op € 1.125.000 en het perceel grasland op € 122.500. [geïntimeerde] heeft vervolgens de rechtbank gevraagd zijn legitieme portie te bepalen op € 308.098,11 en [appellant] en [appellante] te veroordelen dat bedrag aan hem te betalen.
2.4.
De rechtbank heeft de legitimaire massa (waarde goederen + giften – schulden) vastgesteld op € 1.141.930,20 en de legitieme portie op 1/4e daarvan of € 285.482,55. [appellant] en [appellante] zijn als executeurs veroordeeld dit bedrag aan [geïntimeerde] te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis (vonnis van 9 november 2022).
2.5.
[appellant] en [appellante] vinden dat te veel en willen dat het hof in hoger beroep de legitieme portie vaststelt op € 209.357 dan wel dat het hof een deskundige benoemt om opnieuw de waarde van de woonboerderij en het perceel grasland te schatten en vervolgens de legitieme portie van [geïntimeerde] vaststelt. [geïntimeerde] vindt dat de rechtbank zijn legitieme portie juist te laag heeft vastgesteld, en vindt dat de legitieme portie € 294.587,55 is.

3.Het oordeel van het hof

het (principaal) hoger beroep van [appellant] en [appellante]
3.1.
[appellant] en [appellante] vinden dat het taxatierapport van de deskundige niet geschikt is voor de vaststelling van de waarde van de woonboerderij en het perceel grasland.
waarde woonboerderij
3.2.
Zij bestrijden de rechtsoverwegingen 4.5. tot en met 4.18. in het eindvonnis van de rechtbank. Zij sommen allereerst nogmaals de bezwaren op die zij bij de rechtbank al hebben aangevoerd tegen de taxatie van de woonboerderij. Zij leggen niet uit waarom de beoordeling van hun bezwaren door de rechtbank niet deugt; dat voert [geïntimeerde] trouwens ook aan. [appellant] en [appellante] hadden in hoger beroep wel moeten uitleggen waarom hun bezwaren tegen de taxatie doel treffen en wat er niet deugt aan de beoordeling daarvan door de rechtbank. Door hun bezwaren zonder nadere toelichting te herhalen zijn hun grieven op dit punt niet duidelijk. De strekking van het grievenstelsel is de ordening, beperking en verdieping van het processuele debat. Uit die strekking vloeit voort dat een loutere herhaling van wat bij de rechtbank naar voren is gebracht in de regel niet als een voldoende duidelijke grief kan worden beschouwd. In deze zaak spelen geen bijzondere omstandigheden die dat anders maken.
3.3.
[appellant] en [appellante] vullen de bezwaren die zij bij de rechtbank hebben aangevoerd in hoger beroep nog wel aan. Volgens hen heeft de deskundige de waarde te hoog geschat. Dat blijkt uit een taxatie die in opdracht van de Rabobank (NWWI-gevalideerd) is gemaakt en die uitkwam op € 700.000 en op een taxatie van een taxateur van VSO Malestein in opdracht van [appellant] en [appellante] die de waarde schat op € 895.000. Bovendien heeft volgens hen de deskundige geen rekening gehouden met de waarde in de deplorabele staat vóór de restauratie van de woonboerderij na de peildatum voor de taxatie (16 oktober 2018).
3.4.
Deze bezwaren treffen geen doel. De deskundige heeft juist wel rekening gehouden met de staat van de woonboerderij op 16 oktober 2018. In het taxatierapport is vermeld:
“Wel is goed om hierbij te vermelden dat met name de woonboerderij recentelijk, vrijwel in zijn geheel, ingrijpend is verbouwd c.q. gerenoveerd. Derhalve heeft de Rechtbank taxateur in deze zogenaamde wettelijke taxatie expliciet verzocht om de woonboerderij en bijgebouwen zoveel mogelijk te waarderen in de toestand, waarin deze zich bevonden op de waardepeildatum. Dit heeft er toe geleid dat taxateur zoveel mogelijk een reconstructie heeft gemaakt hoe deze gebouwen er op de waardepeildatum hebben uitgezien, aan de hand van toegezonden foto's, bouwtekeningen en een ter hand gesteld rapport betreffende de staat van de woonboerderij per 1 oktober 2018 door Bouwbedrijf Van Dasselaar Van Dijk.
(…)
Tevens heeft taxateur op de hoorzitting c.q. de opname ter plaatse d.d. 3 maart 2022 zo veel mogelijk trachten te achterhalen hoe de woonboerderij en eventueel de bijgebouwen er hebben uitgezien op de waardepeildatum. Dit heeft hij hoofdzakelijk gedaan door in het bijzijn van de raadslieden van partijen, alsmede de heer [naam1] , aannemer te [woonplaats1] , gerichte vragen te stellen over de toestand en onderhoudstoestand van de te waarderen gebouwen. Eén en ander is terug te herleiden in het verslag van de gehouden
opname c.q. hoorzitting op 3 maart 2022.”
De deskundige heeft deze passage gemarkeerd door een vet lettertype te gebruiken. Dat is waarschijnlijk vanwege het belang dat de deskundige eraan heeft gehecht dit zo te vermelden en om ervoor te zorgen dat het de lezer niet ontgaat.
3.5.
De taxatie van de deskundige en de motivering daarvan komen het hof overtuigend voor. De deskundige legt in zijn taxatierapport uit op welke wijze hij is gekomen tot een geschatte waarde van € 1.125.000. Hij heeft rekening gehouden met de niet gerestaureerde staat van de woonboerderij op 16 oktober 2018 en niet alleen partijen, maar ook aannemer Dasselaar gevraagd hem te helpen om die staat zo goed als mogelijk te reconstrueren. Hij heeft voor zijn taxatie de vergelijkingsmethode toegepast en uitgelegd wat die methode inhoudt en waarom hij deze methode heeft gekozen. In het rapport heeft hij drie recente vergelijkingstransactie van gelijksoortige objecten opgenomen. De deskundige heeft partijen een concept van zijn taxatierapport gestuurd en heeft in de definitieve versie de vragen van partijen beantwoord en uitgelegd waarom de opmerkingen van partijen de deskundige niet noodzaken de door hem geschatte waarde bij te stellen. Dat andere taxateurs de waarde van de woonboerderij op andere, lagere bedragen schatten, betekent niet dat de taxatie van de deskundige niet deugt of niet bruikbaar is.
3.6.
De advocaat van [appellant] en [appellante] heeft op de mondelinge behandeling bij het hof gezegd dat hij twijfelt aan de deskundigheid van de deskundige. Hij vaart daarbij naar eigen zeggen op het oordeel van aannemer [naam1] die (kennelijk) vond dat de deskundige niet doorhad hoe de boerderij er op 16 oktober 2018 uitzag en dat hij geprobeerd heeft hem dat duidelijk te maken maar geen ingang kreeg. Het hof stelt vast dat de deskundige aan [naam1] concrete vragen heeft gesteld over de toestand en onderhoudstoestand van de te waarderen gebouwen. Dat blijkt uit het uitgebreide verslag dat de deskundige heeft gemaakt van de opname en de hoorzitting op 3 maart 2022 . Het hof heeft geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de deskundige doof was voor wat [naam1] heeft gezegd en met de opmerkingen van [naam1] geen rekening heeft gehouden of hem niet heeft begrepen. De deskundige vermeldt als gezegd in het taxatierapport dat hij ook beschikte over foto's, bouwtekeningen en een rapport over de staat van de woonboerderij op 1 oktober 2018 van Bouwbedrijf Van Dasselaar Van Dijk.
waarde perceel grasland
3.7.
Op de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat de ouders van partijen het perceel grasland in 2004 in gebruik hebben gegeven aan de familie [naam2 en 3] en daar elk jaar € 600 voor kregen. Deze afspraak is mondeling gemaakt en nooit schriftelijk vastgelegd. [appellant] en [appellante] hebben het perceel grasland op 19 december 2022 verkocht aan [naam2] en [naam3] voor € 85.000. Het is niet bekend of het perceel (ooit) is geleverd. De deskundige heeft bij zijn taxatie geen rekening kunnen houden met dit gebruik. [appellant] en [appellante] hebben het perceel grasland in de gebruikte staat laten taxeren door een taxateur van VSO Malestein, die de waarde in verpachte staat op de 16 oktober 2018 schat op € 48.000.
3.8.
Het hof zal net als de rechtbank uitgaan van een waarde van het perceel grasland van € 122.500, zoals geschat door de deskundige. Juist is dat de deskundige – ten onrechte, maar buiten zijn schuld – geen rekening heeft gehouden met het gebruik van het grasland door de familie [naam2 en 3] . Juist is ook dat er onvoldoende informatie voorhanden is om te kunnen (laten) vaststellen wat het effect daarvan is op de waarde van het perceel grasland op 16 oktober 2018. Geen van partijen biedt aan die informatie nog te verschaffen. Over de afspraken met de familie [naam2 en 3] is alleen bekend dat zij het land vanaf 2004 gebruik(t)en tegen betaling van € 600 per jaar. Wat de verdere inhoud van die afspraken over het gebruik is, in het bijzonder over de duur en de mogelijkheid de afspraak te beëindigen, is niet bekend. Juist die informatie is wezenlijk voor de vaststelling van het effect daarvan op de waarde van het perceel grasland op 16 oktober 2018. Uit de verkoopsom van € 85.000 van 10 december 2022 (meer dan vier jaar na de peildatum) zijn geen aanknopingspunten te halen voor een lagere waardering van het perceel grasland op 16 oktober 2018 dan € 122.500. [appellant] en [appellante] hebben geen enkel inzicht gegeven in de totstandkoming van deze prijs en de posities die zij enerzijds en de kopers anderzijds hebben ingenomen ten aanzien van het gebruik van het perceel grasland.
slotsom principaal hoger beroep
3.9.
Het principaal hoger beroep van [appellant] en [appellante] slaagt niet. Het hof bepaalt dat elke partij in dit principaal hoger beroep zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen; afwikkeling nalatenschap ouders).
het (incidenteel hoger) beroep van [geïntimeerde]
grief 1 (bankafschriften)
3.10.
De rechtbank heeft in rov. 4.23 . overwogen dat [geïntimeerde] geen bewijsstukken (rekeningafschriften) heeft overgelegd van de overboekingen aan [appellant] en [appellante] en familieleden. Dat doet [geïntimeerde] alsnog. Deze grief kan op zich niet leiden tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 9 november 2022.
grief 2 (geestelijke gesteldheid erflater)
3.11.
De rechtbank heeft in rov. 4.24. overwogen dat erflater ‘compos mentis’ (Latijn voor: in het bezit van zijn verstandelijke vermogens) en handelingsbekwaam was en dat zijn gezondheidstoestand niet meebracht dat hij niet meer kon beslissen over zijn financiën. Op basis van getuigenverklaringen, waaronder een verklaring van een schoonzus van erflater die met hem is mee geweest naar de bespreking van een onderzoek door een neuroloog op 4 januari 2016 stelt [geïntimeerde] dat erflater een ernstige geheugenstoornis had vanwege twee herseninfarcten en niet ‘compos mentis’ en handelingsbekwaam (bedoeld zal zijn: wilsbekwaam) was. [appellant] en [appellante] betwisten dat erflater niet in staat was te beslissen over zijn financiën. Het hof kan niet vaststellen of klopt wat [geïntimeerde] zegt over de wilsonbekwaamheid van zijn vader. [appellant] en [appellante] zeggen immers dat het niet zo is en [geïntimeerde] doet geen specifiek bewijsaanbod op dit punt. Grief 2 slaagt niet.
grief 3 (betalingen en pinopnames: schenkingen)
3.12.
[geïntimeerde] bestrijdt de overweging van de rechtbank in rov. 4.24. (gebruikelijke pinopnames en betalingen door [geïntimeerde] / [appellante] voor erflater en gebruikelijke niet bovenmatige giften). Hij somt zes betalingen op:
Op 7 oktober 2015 € 150 (banknummerafschrift 0518 bladnummer 1, bijzonderheden overgemaakt naar [naam4] , een zoon van [appellant] en [appellante] ).
Op 21 december 2015 € 1.000 (banknummerafschrift 0520, bladnummer 0001, overgemaakt naar [appellant] voor verjaardag).
Op 12 augustus 2016 € 2.000 (banknummerafschrift 0528, bladnummer 0001, overgemaakt naar [appellant] ; hierop wordt vermeld schenking als dank voor vakantie).
Op 29 december 2017 € 3.380 (banknummerafschrift 3830, bladnummer 38, van 39 2017. Hierop staat vermeld overgemaakt naar [appellant] rente lening.
Op 9 oktober 2018 € 1.300 (banknummerafschrift 0554, bladnummer 1. Dit bedrag zou zijn overgemaakt aan [appellant] voor kosten boerderij.
Op 24 februari 2017 € 600 (bankafschrift bladnummer 6 van 39 Dit bedrag zou zijn voor
aanschaf een wapen voor [appellant] als dank voor hulp bij stoppen jachtakte
erflater en zorgen voor wegdoen wapen erflater.
3.13.
Deze betalingen zijn volgens [geïntimeerde] giften die in aanmerking moeten worden genomen bij de legitimaire massa. Het totaal is € 7.430 . [appellant] en [appellante] lopen deze bedragen na en reageren op elke post. Het komt erop neer dat zij betogen dat als dit al giften zijn het gaat om gebruikelijk giften die niet bovenmatig zijn. Het hof constateert dat het gaat om betalingen van geringe bedragen, zeker gezien de goede financiële positie van erflater. Deze giften tellen daarom niet mee bij de berekening van de legitimaire massa.
3.14.
[geïntimeerde] wijst ook nog op pinopnames van in totaal € 28.990 . Hij vindt dit ongebruikelijke opnames en betitelt die als schenkingen die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de legitimaire massa. [appellant] en [appellante] wijzen op hun beurt erop dat erflater vrijstond deze opnames te doen; van schenkingen is geen sprake. [geïntimeerde] heeft niet voldaan aan zijn stelplicht op dit onderdeel. Om van schenkingen of giften te kunnen spreken is nodig (1) een verrijking van de begiftigde (2) een verarming van de schenker (‘ten koste van eigen vermogen’) en (3) een bevoordelingsbedoeling (handeling of overeenkomst ‘die ertoe strekt’). Het gaat erom dat de schenker zich niet alleen bewust is van de bevoordeling, maar ook de wil tot bevoordelen heeft. Dit alles is niet gesteld door [geïntimeerde] .
3.15.
Grief 3 slaagt niet.
grief 4 (veeggrief bij grieven 1-3)
3.16.
In herhaling op de vorige grieven bestrijdt [geïntimeerde] het oordeel van de rechtbank dat de door hem hiervoor genoemde betalingen en pinopnames niet meedoen bij de vaststelling van de legitimaire massa. Deze grief slaagt net als de voorgaande grieven niet.
grief 5 (onrechtmatige daad)
3.17.
Voor het geval dat de betalingen van € 7.430 en de opnames van € 28.990 geen schenkingen blijken te zijn, stelt [geïntimeerde] dat sprake is van een onrechtmatige daad van [appellant] en [appellante] omdat zij deze bedragen onrechtmatig hebben onttrokken aan het vermogen van hun vader. Het hof kan niet vaststellen dat sprake is van een onrechtmatige daad, omdat [appellant] en [appellante] dat betwisten en [geïntimeerde] – als hij al zou hebben voldaan aan zijn stelplicht – geen specifiek bewijsaanbod doet op dat punt. Grief 5 slaagt niet.
grief 6 (omvang legitimaire massa en legitieme portie)
3.18.
Deze grief gaat ervan uit dat de grieven 1-5 slagen en dat de legitimaire massa € 36.420 groter is dan de rechtbank heeft vastgesteld: € 1.178.350,20. Omdat de grieven 1-5 niet slagen, slaagt ook grief 6 niet.
Slotsom incidenteel hoger beroep
3.19.
Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt niet. Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten in het incidenteel hoger beroep moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen; afwikkeling nalatenschap ouders).

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel van 9 november 2022;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, L. Hamer en M.H.H.A. Moes en is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.