ECLI:NL:GHARL:2024:2213

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
21-005676-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernielingen en dwang tot gebruik van lachgas met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van meerdere vernielingen en het dwingen van minderjarige personen om lachgas te gebruiken. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het opzettelijk vernielen van goederen in een parkeergarage en het cellencomplex, evenals het dwingen van drie minderjarige meisjes om lachgas te gebruiken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de toerekenbaarheid van de verdachte, die door overmatig gebruik van lachgas in een psychotische toestand verkeerde, maar oordeelde dat hij niet volledig ontoerekeningsvatbaar was. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden, ondanks zijn verminderde toerekenbaarheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005676-21
Uitspraak d.d.: 29 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2021 met parketnummer 18-070431-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2000,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen worden toegewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.H. Bouwman, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Verdachte is door de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van de onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Het hoger beroep is door de raadsman van verdachte onbeperkt ingesteld en is daardoor ook gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op wat is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2021 – voor zover in hoger beroep aan de orde – ter zake van het onder 4 primair tenlastegelegde vrijgesproken. Daarnaast is verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. Ook heeft de rechtbank beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover in hoger beroep aan de orde vernietigen omdat het tot een (deels) andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2021 te [pleegplaats 1] , in of nabij de parkeergarage gevestigd aan het [locatie 1] alhier, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer brandmelders, twee brandblussers, een knop van een brandkraan, één of meer auto's en/of een of meer kaartjesautomaten en/of een reclamebord, in- en uitrijterminal(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de [benadeelde 2] en/of anderen toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of (tijdelijk) onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2021 te [pleegplaats 1] , in het cellencomplex van het politiebureau aan de [locatie 2] alhier, opzettelijk en wederrechtelijk een luik van een celdeur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de [benadeelde 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 12 maart 2021 te [pleegplaats 1] , in de parkeergarage gevesteigd aan het [locatie 1] alhier, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, merk Citroën met kenteken [kenteken] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
primair
hij op of omstreeks 6 maart 2021 (tussen 14.30 en 15.30 uur) te [pleegplaats 2] , gemeente [naam gemeente] , althans in Nederland opzettelijk een drietal (minderjarige) personen, te weten [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag 2] 2007), [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 3] 2007) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedag 4] 2007) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door deze gedurende een half uur, althans gedurende enige tijd - al dan niet onder verbale druk - in zijn auto te krijgen en/of te houden en/of
- ( vervolgens) middels de centrale vergrendeling de autodeuren van zijn auto op slot te doen, althans door de centrale vergrendeling te gebruiken en/of aan te zetten, althans daarbij die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] het idee te geven dat deze niet uit de auto van verdachte konden gaan en/of
- ( daarbij) aan te geven dat die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet weg mochten en/of te gaan rijden met de auto en/of
- tijdens deze (gedwongen) autorit die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (met verheffende stem) te dwingen lachgas tot zich te nemen;
4.
subsidiair
hij op of omstreeks 6 maart 2021 (tussen 14.30 en 15.30 uur) te [pleegplaats 2] , gemeente [naam gemeente] , althans in Nederland (een) ander(en), te weten de (minderjarige) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag 2] 2007), [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 3] 2007) en/of [slachtoffer 3] (geboren [geboortedag 4] 2007), althans een ander, door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander(en) wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten heeft gedwongen om bij hem in de auto te stappen en/of (vervolgens) gedwongen heeft om lachgas tot zich te nemen, door (bij herhaling) met stemverheffing tegen die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te roepen dat zij in moesten stappen in zijn auto en/of (vervolgens) - toen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] in zijn auto zaten de centrale deurvergrendeling te gebruiken, althans die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] het idee te geven dat zij niet uit de auto van verdachte konden komen en/of (daarbij) meermalen, althans eenmaal (met verheffende stem) te roepen dat zij lachgas tot zich moesten nemen en/of (daarmee) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] angst aan te jagen en/of daadwerkelijk over te halen/te dwingen lachgas in te nemen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 4 primair

Het hof heeft – evenals de rechtbank en zoals gevorderd door de advocaat-generaal – uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 12 maart 2021 te [pleegplaats 1] , in de parkeergarage gevestigd aan het [locatie 1] alhier, opzettelijk en wederrechtelijk brandmelders, twee brandblussers, een knop van een brandkraan, kaartjesautomaten, een reclamebord en in- en uitrijterminal(s), die aan een ander, te weten aan de [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield en/of (tijdelijk) onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op 12 maart 2021 te [pleegplaats 1] , in het cellencomplex van het politiebureau aan de [locatie 2] alhier, opzettelijk en wederrechtelijk een luik van een celdeur, dat aan een ander, te weten aan de [benadeelde 3] toebehoorde, heeft vernield;
3.
hij op 12 maart 2021 te [pleegplaats 1] , in de parkeergarage gevestigd aan het [locatie 1] alhier, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, merk Citroën met kenteken [kenteken] , dat aan [benadeelde 1] toebehoorde, heeft beschadigd;
4.
subsidiair
hij op 6 maart 2021 (tussen 14.30 en 15.30 uur) te [pleegplaats 2] , gemeente [naam gemeente] , minderjarige personen genaamd [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag 2] 2007), [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 3] 2007) en [slachtoffer 3] (geboren [geboortedag 4] 2007), door enige feitelijkheid wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten heeft gedwongen om lachgas tot zich te nemen, door bij herhaling en met stemverheffing tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te roepen dat zij in moesten stappen in zijn auto en daarbij meermalen met verheven stem te roepen dat zij lachgas tot zich moesten nemen en daarmee die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] angst aan te jagen en daadwerkelijk over te halen en te dwingen lachgas in te nemen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
een ander door een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt advocaat-generaal
Door de advocaat-generaal is ten aanzien van de toerekenbaarheid aangevoerd dat door het gebruik van lachgas sprake is van culpa in causa. Verdachte heeft zichzelf in een positie gebracht waarin hij zijn handelen niet meer kon sturen en hij is zich daarvan ook in meer of mindere mate bewust geweest. Verdachte had enig inzicht in de gevaren van het gebruik van lachgas en de uitwerking daarvan op zijn geestelijke toestand. Verdachte had ook enig inzicht in zijn handelen. Dit brengt mee dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar is. Verdachte moet gelet op zijn stoornissen wel verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is, omdat hij ten tijde van de strafbare feiten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hij heeft daarbij verwezen naar het Pro Justitia-rapport van 4 oktober 2021, opgemaakt door [naam] , forensisch psycholoog. Verdachte heeft gehandeld vanuit een psychotische toestand, terwijl hij niet kon voorzien dat hij door lachgasgebruik in die toestand kon geraken. Verdachte realiseerde zich pas enige tijd nadat hij gestopt was met lachgasgebruik wat het lachgas met zijn realiteitstoetsing deed. Van verdachte, een persoon met ADHD, een autismespectrumstoornis en een licht verstandelijke beperking, kan niet verwacht worden dat hij de consequenties van intensief lachgasgebruik zou voorzien. Bovendien was in 2021 nog weinig bekend over de werking van lachgas.
Oordeel van het hof
[naam] , forensisch psycholoog, heeft een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog op 4 oktober 2021 een rapport opgemaakt. Dit rapport vermeldt onder meer als conclusie dat bij verdachte een autismespectrumstoornis en ADHD kan worden vastgesteld. Verdachte functioneert op laaggemiddeld tot zwakbegaafd/moeilijk lerend niveau. Verdachte is in een korte tijd overmatig veel lachgas gaan gebruiken. Uiteindelijk is hij door het overmatig gebruik ten tijde van de ten laste gelegde feiten psychotisch ontregeld geraakt.
Het hof volgt – evenals de rechtbank – de gedragskundige in deze bevindingen waarin zij stelt dat verdachte op een gegeven moment psychotisch ontregeld is geraakt. Die psychotische ontregeling hield in dat sprake was van een verstoorde realiteitstoetsing, verwardheid en vreemd (seksueel) ontremd gedrag. Het hof acht het ook aannemelijk dat deze psychotische ontregeling het gevolg is geweest van intensief lachgasgebruik door verdachte.
Aan de omstandigheid dat verdachte, na afhankelijk te zijn geworden van lachgas, psychotisch ontregeld is geraakt, verbindt de gedragskundige de conclusie dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht ten aanzien van de hem verweten strafbare feiten in de periode waarop de tenlastelegging ziet. Het hof neemt die conclusie
nietover en overweegt hierover het volgende.
In het Nederlandse strafrecht is het uitgangspunt dat elke dader verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Een strafbaar feit kan daarom in beginsel aan de verdachte worden toegerekend. Daarop is echter een uitzondering. In artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend. Het gaat bij ontoerekenbaarheid om een exceptie, een uitzondering op het uitgangspunt dat iemand die zich schuldig maakt aan een strafbaar feit daarvoor kan worden gestraft. Een dergelijke uitzondering kan niet licht worden aanvaard. Indien en voor zover aan een verdachte zijn daden verminderd zijn aan te rekenen, zal dit bij de strafoplegging als strafverminderende omstandigheid gelden.
De vraag naar de toerekenbaarheid is bovendien een juridische vraag. Het gaat om het vaststellen van een strafuitsluitingsgrond en de vaststelling of aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, is een juridisch oordeel dat voorbehouden is aan de strafrechter. Dat laat onverlet dat de strafrechter bij de beantwoording van die vraag gebruik kan maken van adviezen van gedragsdeskundigen. De strafrechter heeft echter een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen.
Gedragingen van de verdachte die aan het optreden van de in artikel 39 Sr bedoelde stoornis zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het oordeel dat het tenlastegelegde niet aan de verdachte kan worden toegerekend in de zin van deze bepaling, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn als het optreden van de stoornis aan de verdachte zelf te wijten is geweest omdat hij verdovende middelen heeft gebruikt.
Het voorgaande brengt mee dat bij de beoordeling van de vraag of de strafbare feiten (al dan niet in verminderde mate) aan verdachte kunnen worden toegerekend van belang is of verdachte zichzelf in een positie heeft gebracht waarin hij zijn handelen niet meer kon sturen en zich daarvan ook in meer of mindere mate bewust is geweest. Voldoende is dat verdachte enig inzicht had in de gevaren van het gebruik van lachgas en de uitwerking daarvan op zijn geestelijke toestand.
Het hof stelt op grond van het dossier en verhandelde ter zitting vast dat verdachte omstreeks de tenlastegelegde periode elke dag extreem veel lachgasballonnen gebruikte (naar eigen zeggen 150 à 200 ballonnen per dag). Uit de verklaringen van verdachte volgt dat hij door het lachgasgebruik regelmatig zijn bewustzijn (deels) verloor: het gaf hem een fijn gevoel, hij kwam in een soort roes of ging helemaal out. Verdachte gebruikte lachgas omdat hij ‘het gewoon lekker vond’. Er was geen sprake van een sterke craving of trek. Verdachte kon normaal functioneren binnen het gezin, volgde (online) lessen en is na zijn aanhouding ook ineens (‘cold turkey’) met het gebruik van lachgas gestopt. Hij had daarbij naar eigen zeggen de eerste maanden wel moeite om niet opnieuw lachgas te gebruiken, maar heeft zich er overheen kunnen zetten.
Verder volgt uit de verklaringen van verdachte dat hij op internet informatie heeft opgezocht over de gevaren van het gebruik van lachgas (voor zichzelf), dat hij vitamines slikte om de negatieve (fysieke) gevolgen van het lachgasgebruik te beperken en dat hij vanwege het effect van lachgas heel bewust besliste aan wie van zijn vrienden hij wel of geen lachgas verstrekte. Hij heeft daarover onder meer verklaard dat hij een van de aangeefsters lachgas heeft geweigerd omdat zij begon te lachen en om zich heen te slaan. Hij merkt daarover op: ‘Ik weet dan dat iemand gevoelig is voor lachgas en dan krijgt degene geen lachgas meer van mij’.
Dat verdachte geen enkel inzicht zou hebben gehad in de risico’s van lachgas, waaronder gestoord gedrag, is naar het oordeel van het hof gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden. Integendeel. Door het vrijwillig en bewust gebruiken van extreem veel lachgas roept de gebruiker riskant gedrag en controleverlies in het leven. Het is een feit van algemene bekendheid dat het psychisch functioneren na het gebruik van bewustzijnsbeïnvloedende middelen van persoon tot persoon kan verschillen. Verdachte was zich hier, zo blijkt uit zijn eigen verklaring, ook daadwerkelijk van bewust. Dat de invloed van de door hem ingenomen middelen verderstrekkend is geweest dan verdachte zegt te hebben voorzien, is in dit verband niet voldoende om zijn strafbaarheid geheel op te heffen.
Bovendien oordeelt het hof dat in dit geval geen sprake was van een situatie waarin het gebruik van lachgas een dusdanige verslaving was geworden dat in het geheel geen sprake meer zou zijn van handelingsvrijheid bij de keuze om het lachgas te blijven gebruiken in de hoeveelheden die verdachte gebruikte.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte bij zijn gebruik van lachgas wél enig inzicht had in de gevaren ervan en de uitwerking daarvan op zijn geestelijke toestand, waardoor hij de kans op psychotische ontregeling en het handelen dat daaruit voort kan vloeien heeft kunnen voorzien. Onder deze omstandigheden is het hof – evenals de rechtbank en de advocaat-generaal – van oordeel dat verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn handelen en de gevolgen daarvan, maar wel in sterk verminderde zin. Weliswaar ontbrak het hem niet volledig aan inzicht in de gevaren ervan, maar het intensieve gebruik van het lachgas heeft wel een grote invloed gehad op zijn gedrag, dat hij op dat moment niet tot nauwelijks kon sturen en dat niet lijkt te passen bij de persoon die verdachte normaal gesproken is.
Verdachte is ook overigens strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 12 maart 2021 schuldig gemaakt aan een reeks van vernielingen. In een verwarde toestand heeft hij in een parkeergarage in [pleegplaats 1] brandmelders en een knop van een brandkraan vernield, brandblussers leeggespoten op onder meer een kaartjesautomaat en een auto bekrast met hakenkruizen. Vervolgens heeft verdachte na zijn aanhouding en insluiting op het politiebureau het luik in de deur van zijn cel vernield. Dit heeft geleid tot schade bij de betrokkenen, die zij hebben moeten herstellen om de parkeergarage en cel weer te kunnen gebruiken.
Verdachte heeft daarnaast, enkele dagen eerder op 6 maart 2021, drie minderjarige meisjes gedwongen lachgas te nemen. Verdachte heeft in zijn auto een voor de meisjes zeer beangstigende situatie gecreëerd. Uit de slachtofferverklaring in hoger beroep van één van hen volgt dat zij lang bang is geweest om verdachte tegen te komen en dat zij nog steeds een naar gevoel krijgt als het over verdachte gaat.
Het hof heeft acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van 4 oktober 2021, opgemaakt door [naam] , de reclasseringsadviezen en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt dat verdachte een kwetsbare jongeman is die sociaal niet handig kan manoeuvreren en de consequenties van zijn gedragskeuzes en handelen niet altijd goed overziet. Het hof is, zoals hiervoor is overwogen, van oordeel dat de feiten in sterk
verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Op het moment dat verdachte deze feiten pleegde, was hij namelijk psychotisch ontregeld als gevolg van het (overmatig) gebruik van lachgas. Het hof zal hier in strafmatigende zin rekening mee houden.
Verder heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep spijt en schaamte getoond over wat hij heeft gedaan. Verdachte heeft aangeefster [slachtoffer 3] – op haar verzoek – aangekeken en heeft daarbij zijn excuses aangeboden. Daarbij kwam hij oprecht over.
Verder is ter zitting in hoger beroep gebleken dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij heeft werk, een nieuwe vriendenkring en gebruikt geen drugs meer.
Tenslotte blijkt uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 5 februari 2024 dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop ziet het hof af van het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Het hof overweegt met betrekking tot het totale procesverloop in deze zaak het volgende. De bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd op respectievelijk 6 en 12 maart 2021. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 21 december 2021, waarna door de verdediging op 29 december 2021 hoger beroep is ingesteld. Na (de te late) binnenkomst van het dossier op 10 februari 2023 is in hoger beroep op 29 maart 2024 arrest gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep in beperkte mate, te weten met drie maanden, overschreden, waardoor de duur van de totale berechting in twee feitelijke instanties ruim drie jaren heeft geduurd. Vanwege de geringe overschrijding van de termijn in hoger beroep, de totale duur van de procedure en het feit dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf al heeft uitgezeten, is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 1)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.725,85, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.530,85, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Door de verdediging is betoogd dat een machtiging ontbreekt, zodat niet kan worden vastgesteld dat de indiener van het verzoek tot schadevergoeding de benadeelde partij vertegenwoordigt, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Het hof constateert dat een machtiging en/of stuk waaruit de vertegenwoordigings-bevoegdheid van [persoon] kan volgen, ontbreekt. Nu ook overigens uit het dossier niet blijkt van enige betrokkenheid van [persoon] bij het gedupeerde bedrijf [benadeelde 2] kan het hof niet vaststellen dat [persoon] bevoegd was om de benadeelde partij te vertegenwoordigen.
Aanhouding van de behandeling voor een eventuele nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, ieder de eigen kosten te dragen van het geding.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 2)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 934,95, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 3)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Door de verdediging is aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Door het hof is bewezenverklaard dat verdachte de auto van de benadeelde partij heeft beschadigd. Door verdachte zijn hakenkruizen op de motorkap en het linkervoorportier van de auto van de benadeelde partij gekrast. Uit het verzoek tot schadevergoeding volgt dat de schade in eigen beheer is hersteld. Voor het spuiten van de motorkap en de linkportier wordt € 250,00 gevorderd.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd. Niet ter discussie staat dat verdachte schade heeft veroorzaakt. Het hof komt het gevorderde bedrag als redelijk voor, maakt gebruik van zijn schattingsbevoegdheid en stelt vast dat de schade € 250,00 bedraagt. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 60a, 284 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 primair en 5 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in hoger beroep aan de orde en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
25 (vijfentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 934,95 (negenhonderdvierendertig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 934,95 (negenhonderdvierendertig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 maart 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 maart 2021.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 29 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.